1 Koningen 22:47

Ook deed hij uit het land weg de overige schandjongens, die in de dagen van zijn vader Asa overgebleven waren.

2 Samuël 8:14

En hij legde bezettingen in Edom; in gans Edom legde hij bezettingen; en alle Edomieten werden David tot knechten; en de HEERE behoedde David overal, waar hij heentoog.

2 Koningen 3:9

Alzo toog de koning van Israel heen, en de koning van Juda, en de koning van Edom; en als zij zeven dagreizen omgetogen waren, zo had het leger en het vee, dat hen navolgde, geen water.

2 Koningen 8:20

In zijn dagen vielen de Edomieten van onder het gebied van Juda af, en maakten een koning over zich.

Genesis 25:23

En de HEERE zeide tot haar: Twee volken zijn in uw buik, en twee natien zullen zich uit uw ingewand van een scheiden; en het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk; en de meerdere zal den mindere dienen.

Genesis 27:40

En op uw zwaard zult gij leven, en zult uw broeder dienen; doch het zal geschieden, als gij heersen zult, dan zult gij zijn juk van uw hals afrukken.

Genesis 36:31-43

En dit zijn koningen, die geregeerd hebben in het land Edom, eer een koning regeerde over de kinderen Israels.

Psalmen 108:9-10

Moab is mijn waspot; op Edom zal ik mijn schoen werpen; over Palestina zal ik juichen.

Treasury of Scripture Knowledge did not add