1 Het geschiedde nu na dezen, dat David de Filistijnen sloeg, en hen ten onderbracht; en hij nam Gath, en haar onderhorige plaatsen, uit der Filistijnen hand.
1 Now after this it came about that David defeated the Philistines and subdued them and took Gath and its towns from the hand of the Philistines.
4 En David nam hem duizend wagens af, en zeven duizend ruiters, en twintig duizend man te voet; en David ontzenuwde al de wagen paarden; doch hij behield honderd wagens daarvan over.
4 David took from him 1,000 chariots and 7,000 horsemen and 20,000 foot soldiers, and David hamstrung all the chariot horses, but reserved enough of them for 100 chariots.
6 En David legde bezetting in Syrie van Damaskus, alzo dat de Syriers Davids knechten werden, geschenken brengende. En de HEERE behoedde David overal, waar hij heenging.
6 Then David put garrisons among the Arameans of Damascus; and the Arameans became servants to David, bringing tribute. And the Lord helped David wherever he went.
8 Ook nam David zeer veel kopers uit Tibchath, en uit Chun, steden van Hadar-ezer; daarvan heeft Salomo de koperen zee, en de pilaren, en de koperen vaten gemaakt.
8 Also from Tibhath and from Cun, cities of Hadadezer, David took a very large amount of bronze, with which Solomon made the bronze sea and the pillars and the bronze utensils.
10 Zo zond hij zijn zoon Hadoram tot den koning David, om hem naar zijn welstand te vragen, en om hem te zegenen, vanwege dat hij met Hadar-ezer gestreden, en hem verslagen had (want Hadar-ezer voerde oorlog tegen Thou), en alle gouden, en zilveren, en koperen vaten;
10 he sent Hadoram his son to King David to greet him and to bless him, because he had fought against Hadadezer and had defeated him; for Hadadezer had been at war with Tou. And Hadoram brought all kinds of articles of gold and silver and bronze.
11 Deze heiligde de koning David ook den HEERE, met het zilver en het goud, hetwelk hij medegebracht had van al de heidenen: van de Edomieten, en van de Moabieten, en van de kinderen Ammons, en van de Filistijnen, en van de Amalekieten.
11 King David also dedicated these to the Lord with the silver and the gold which he had carried away from all the nations: from Edom, Moab, the sons of Ammon, the Philistines, and from Amalek.