2 De kinderen van Thola nu waren Uzzi, en Refaja, en Jeriel, en Jachmai, en Jibsam, en Samuel; hoofden van de huizen hunner vaderen, van Thola, kloeke helden in hun geslachten; hun getal was in de dagen van David twee en twintig duizend en zeshonderd.
2 The sons of Tola were Uzzi, Rephaiah, Jeriel, Jahmai, Ibsam and Samuel, heads of their fathers’ households. The sons of Tola were mighty men of valor in their generations; their number in the days of David was 22,600.
4 En met hen naar hun geslachten, naar hun vaderlijke huizen, waren de hopen des krijgsheirs zes en dertig duizend; want zij hadden vele vrouwen en kinderen.
4 With them by their generations according to their fathers’ households were 36,000 troops of the army for war, for they had many wives and sons.
7 En de kinderen van Bela waren Ezbon, en Uzzi, en Uzziel, en Jerimoth, en Iri; vijf hoofden in de huizen der vaderen, kloeke helden; die, in geslachtsregisters gesteld zijnde, waren twee en twintig duizend en vier en dertig.
7 The sons of Bela were five: Ezbon, Uzzi, Uzziel, Jerimoth and Iri. They were heads of fathers’ households, mighty men of valor, and were 22,034 enrolled by genealogy.
8 De kinderen van Becher nu waren Zemira, en Joas, en Eliezer, en Eljoenai, en Omri, en Jeremoth, en Abija, en Anathoth, en Alemeth; deze allen waren kinderen van Becher.
8 The sons of Becher were Zemirah, Joash, Eliezer, Elioenai, Omri, Jeremoth, Abijah, Anathoth and Alemeth. All these were the sons of Becher.
11 Alle dezen waren kinderen van Jediael, tot hoofden der vaderen, kloeke helden, zeventien duizend en tweehonderd, uitgaande in het heir ten strijde.
11 All these were sons of Jediael, according to the heads of their fathers’ households, 17,200 mighty men of valor, who were ready to go out with the army to war.
15 Machir nu nam tot een vrouw de zuster van Huppim en Suppim, en haar naam was Maacha; en de naam des tweeden was Zelafead. Zelafead nu had dochters.
15 Machir took a wife for Huppim and Shuppim, whose sister’s name was Maacah. And the name of the second was Zelophehad, and Zelophehad had daughters.
16 En Maacha, de huisvrouw van Machir, baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Peres, en de naams zijns broeders was Seres, en zijn zonen waren Ulam en Rekem.
16 Maacah the wife of Machir bore a son, and she named him Peresh; and the name of his brother was Sheresh, and his sons were Ulam and Rakem.
21 En zijn zoon was Zabad; en zijn zoon Suthelah, en Ezer, en Elad. En de mannen van Gath, die in het land geboren waren, doodden hen, omdat zij afgekomen waren om hun vee te nemen.
21 Zabad his son, Shuthelah his son, and Ezer and Elead whom the men of Gath who were born in the land killed, because they came down to take their livestock.
28 En hun bezitting en hun woning was Beth-El, en haar onderhorige plaatsen; en tegen het oosten Naaran, en tegen het westen Gezer en haar onderhorige plaatsen; en Sichem en haar onderhorige plaatsen, tot Gaza toe, en haar onderhorige plaatsen.
28 Their possessions and settlements were Bethel with its towns, and to the east Naaran, and to the west Gezer with its towns, and Shechem with its towns as far as Ayyah with its towns,
29 En aan de zijden der kinderen van Manasse was Beth-Sean en haar onderhorige plaatsen, Thaanach en haar onderhorige plaatsen, Megiddo en haar onderhorige plaatsen, Dor en haar onderhorige plaatsen. In deze hebben de kinderen van Jozef, den zoon van Israel, gewoond.
29 and along the borders of the sons of Manasseh, Beth-shean with its towns, Taanach with its towns, Megiddo with its towns, Dor with its towns. In these lived the sons of Joseph the son of Israel.
40 Deze allen waren kinderen van Aser, hoofden der vaderlijke huizen, uitgelezene kloeke helden, hoofden der vorsten; en zij werden in geslachtsregisters geteld ten heire in den krijg; hun getal was zes en twintig duizend mannen.
40 All these were the sons of Asher, heads of the fathers’ houses, choice and mighty men of valor, heads of the princes. And the number of them enrolled by genealogy for service in war was 26,000 men.