1 Daar was een man van Ramathaim-Zofim, van het gebergte van Efraim, wiens naam was Elkana, een zoon van Jerocham, den zoon van Elihu, den zoon van Tochu, den zoon van Zuf, een Efrathiet.
1 Now there was a certain man from Ramathaim-zophim from the hill country of Ephraim, and his name was Elkanah the son of Jeroham, the son of Elihu, the son of Tohu, the son of Zuph, an Ephraimite.
3 Deze man nu ging opwaarts uit zijn stad van jaar tot jaar om te aanbidden, en om te offeren den HEERE der heirscharen te Silo; en aldaar waren priesters des HEEREN, Hofni, en Pinehas, de twee zonen van Eli.
3 Now this man would go up from his city yearly to worship and to sacrifice to the Lord of hosts in Shiloh. And the two sons of Eli, Hophni and Phinehas, were priests to the Lord there.
8 Toen zeide Elkana, haar man: Hanna, waarom weent gij, en waarom eet gij niet, en waarom is uw hart kwalijk gesteld? Ben ik u niet beter dan tien zonen?
8 Then Elkanah her husband said to her, “Hannah, why do you weep and why do you not eat and why is your heart sad? Am I not better to you than ten sons?”
11 En zij beloofde een gelofte, en zeide: HEERE der heirscharen, zo Gij eenmaal de ellende Uwer dienstmaagd aanziet, en mijner gedenkt, en Uw dienstmaagd niet vergeet, maar geeft aan Uw dienstmaagd een mannelijk zaad, zo zal ik dat den HEERE geven al de dagen zijns levens, en er zal geen scheermes op zijn hoofd komen.
11 She made a vow and said, “O Lord of hosts, if You will indeed look on the affliction of Your maidservant and remember me, and not forget Your maidservant, but will give Your maidservant a son, then I will give him to the Lord all the days of his life, and a razor shall never come on his head.”
15 Doch Hanna antwoordde en zeide: Neen, mijn heer! ik ben een vrouw, bezwaard van geest; ik heb noch wijn, noch sterken drank gedronken; maar ik heb mijn ziel uitgegoten voor het aangezicht des HEEREN.
15 But Hannah replied, “No, my lord, I am a woman oppressed in spirit; I have drunk neither wine nor strong drink, but I have poured out my soul before the Lord.
19 En zij stonden des morgens vroeg op, en zij aanbaden voor het aangezicht des HEEREN, en zij keerden weder, en kwamen tot hun huis te Rama. En Elkana bekende zijn huisvrouw Hanna, en de HEERE gedacht aan haar.
19 Then they arose early in the morning and worshiped before the Lord, and returned again to their house in Ramah. And Elkanah had relations with Hannah his wife, and the Lord remembered her.
20 En het geschiedde, na verloop van dagen, dat Hanna bevrucht werd, en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Samuel: Want, zeide zij, ik heb hem van de HEERE gebeden.
20 It came about in due time, after Hannah had conceived, that she gave birth to a son; and she named him Samuel, saying, “Because I have asked him of the Lord.”
22 Doch Hanna toog niet op; maar zij zeide tot haar man: Als de jongen gespeend is, dan zal ik hem brengen, dat hij voor het aangezicht des HEEREN verschijne, en blijve daar tot in eeuwigheid.
22 But Hannah did not go up, for she said to her husband, “I will not go up until the child is weaned; then I will bring him, that he may appear before the Lord and stay there forever.”
23 En Elkana, haar man, zeide tot haar: Doe, wat goed is in uw ogen; blijf, totdat gij hem zult gespeend hebben; de HEERE bevestige naar Zijn woord! Alzo bleef de vrouw, en zoogde haar zoon, totdat zij hem speende.
23 Elkanah her husband said to her, “Do what seems best to you. Remain until you have weaned him; only may the Lord confirm His word.” So the woman remained and nursed her son until she weaned him.
24 Daarna, als zij hem gespeend had, bracht zij hem met zich opwaarts, met drie varren, en een efa meels, en een fles met wijn; en zij bracht hem in het huis des HEEREN te Silo; en het jongsken was zeer jong.
24 Now when she had weaned him, she took him up with her, with a three-year-old bull and one ephah of flour and a jug of wine, and brought him to the house of the Lord in Shiloh, although the child was young.