2 En nu, ziet, daar trekt de koning voor uw aangezicht heen, en ik ben oud en grijs geworden, en ziet, mijn zonen zijn bij ulieden; en ik heb voor uw aangezichten gewandeld van mijn jeugd af tot dezen dag toe.
2 Now, here is the king walking before you, but I am old and gray, and behold my sons are with you. And I have walked before you from my youth even to this day.
3 Ziet, hier ben ik, betuigt tegen mij, voor den HEERE, en voor Zijn gezalfde, wiens os ik genomen heb, en wiens ezel ik genomen heb, en wien ik verongelijkt heb, wien ik onderdrukt heb, en van wiens hand ik een geschenk genomen heb, dat ik mijn ogen van hem zou verborgen hebben; zo zal ik het ulieden wedergeven.
3 Here I am; bear witness against me before the Lord and His anointed. Whose ox have I taken, or whose donkey have I taken, or whom have I defrauded? Whom have I oppressed, or from whose hand have I taken a bribe to blind my eyes with it? I will restore it to you.”
5 Toen zeide hij tot hen: De HEERE zij een Getuige tegen ulieden, en Zijn gezalfde zij te dezen dage getuige, dat gij in mijn hand niets gevonden hebt! En het volk zeide: Hij zij Getuige!
5 He said to them, “The Lord is witness against you, and His anointed is witness this day that you have found nothing in my hand.” And they said, “He is witness.”
7 En nu, stelt u hier, dat ik met ulieden rechte, voor het aangezicht des HEEREN, over al de gerechtigheden des HEEREN, die Hij aan u en aan uw vaderen gedaan heeft.
7 So now, take your stand, that I may plead with you before the Lord concerning all the righteous acts of the Lord which He did for you and your fathers.
8 Nadat Jakob in Egypte gekomen was, zo riepen uw vaders tot den HEERE; en de HEERE zond Mozes en Aaron, en zij leidden uw vaders uit Egypte, en deden hen aan deze plaats wonen.
8 When Jacob went into Egypt and your fathers cried out to the Lord, then the Lord sent Moses and Aaron who brought your fathers out of Egypt and settled them in this place.
9 Maar zij vergaten den HEERE, hun God; zo verkocht Hij hen in de hand van Sisera, den krijgsoverste, te Hazor, en in de hand der Filistijnen, en in de hand van den koning der Moabieten, die tegen hen streden.
9 But they forgot the Lord their God, so He sold them into the hand of Sisera, captain of the army of Hazor, and into the hand of the Philistines and into the hand of the king of Moab, and they fought against them.
10 En zij riepen tot den HEERE, en zeiden: Wij hebben gezondigd, dewijl wij den HEERE verlaten, en de Baals en Astharoths gediend hebben; en nu, ruk ons uit de hand onzer vijanden, en wij zullen U dienen.
10 They cried out to the Lord and said, ‘We have sinned because we have forsaken the Lord and have served the Baals and the Ashtaroth; but now deliver us from the hands of our enemies, and we will serve You.’
12 Als gij nu zaagt, dat Nahas, de koning van de kinderen Ammons, tegen u kwam, zo zeidet gij tot mij: Neen, maar een koning zal over ons regeren; zo toch de HEERE, uw God, uw Koning was.
12 When you saw that Nahash the king of the sons of Ammon came against you, you said to me, ‘No, but a king shall reign over us,’ although the Lord your God was your king.
14 Zo gij den HEERE zult vrezen, en Hem dienen, en naar Zijn stem horen, en den mond des HEEREN niet wederspannig zijt, zo zult gijlieden, zowel gij als de koning, die over u regeren zal, achter den HEERE, uw God, zijn.
14 If you will fear the Lord and serve Him, and listen to His voice and not rebel against the command of the Lord, then both you and also the king who reigns over you will follow the Lord your God.
15 Doch zo gij naar de stem des HEEREN niet zult horen, maar den mond des HEEREN wederspannig zijn, zo zal de hand des HEEREN, tegen u zijn, als tegen uw vaders.
15 If you will not listen to the voice of the Lord, but rebel against the command of the Lord, then the hand of the Lord will be against you, as it was against your fathers.
17 Is het niet vandaag de tarweoogst? Ik zal tot den HEERE roepen, en Hij zal donder en regen geven; zo weet dan, en ziet, dat uw kwaad groot is, dat gij voor de ogen des HEEREN gedaan hebt, dat gij een koning voor u begeerd hebt.
17 Is it not the wheat harvest today? I will call to the Lord, that He may send thunder and rain. Then you will know and see that your wickedness is great which you have done in the sight of the Lord by asking for yourselves a king.”
19 En al het volk zeide tot Samuel: Bid voor uw knechten den HEERE, uw God, dat wij niet sterven; want boven al onze zonden hebben wij dit kwaad daartoe gedaan, dat wij voor ons een kong begeerd hebben.
19 Then all the people said to Samuel, “Pray for your servants to the Lord your God, so that we may not die, for we have added to all our sins this evil by asking for ourselves a king.”
20 Toen zeide Samuel tot het volk: Vreest niet, gij hebt al dit kwaad gedaan; doch wijkt niet van achter den HEERE af, maar dient den HEERE met uw ganse hart.
20 Samuel said to the people, “Do not fear. You have committed all this evil, yet do not turn aside from following the Lord, but serve the Lord with all your heart.
23 Wat ook mij aangaat, het zij verre van mij, dat ik tegen den HEERE zou zondigen, dat ik zou aflaten voor ulieden te bidden; maar ik zal u den goeden en rechten weg leren.
23 Moreover, as for me, far be it from me that I should sin against the Lord by ceasing to pray for you; but I will instruct you in the good and right way.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org