1 Samuël 19:4

Zo sprak dan Jonathan goed van David tot zijn vader Saul; en hij zeide tot hem: De koning zondige niet tegen zijn knecht David, omdat hij tegen u niet gezondigd heeft, en omdat zijn daden voor u zeer goed zijn.

Jeremia 18:20

Zal dan kwaad voor goed vergolden worden? want zij hebben mijn ziel een kuil gegraven; gedenk, dat ik voor Uw aangezicht gestaan heb, om goed voor hen te spreken, om Uw grimmigheid van hen af te wenden.

Genesis 42:22

En Ruben antwoordde hun, zeggende: Heb ik het tot u niet gezegd, toen ik zeide: Zondigt niet aan dezen jongeling! maar gij hoordet niet; en ook zijn bloed, ziet, het wordt gezocht!

1 Samuël 20:32

Toen antwoordde Jonathan Saul, zijn vader, en zeide tot hem: Waarom zal hij gedood worden? Wat heeft hij gedaan?

Spreuken 17:13

Die kwaad voor goed vergeldt, het kwaad zal van zijn huis niet wijken.

Spreuken 31:8-9

Open uw mond voor den stomme, voor de rechtzaak van allen, die omkomen zouden.

Genesis 9:6

Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt.

1 Samuël 2:25

Wanneer een mens tegen een mens zondigt, zo zullen de goden hem oordelen; maar wanneer een mens tegen den HEERE zondigt, wie zal voor hem bidden? Doch zij hoorden de stem huns vaders niet, want de HEERE wilde hen doden.

1 Samuël 22:14

En Achimelech antwoordde den koning en zeide: Wie is toch onder al uw knechten getrouw als David, en des konings schoonzoon, en voortgaande in uw gehoorzaamheid, en is eerlijk in uw huis?

2 Kronieken 6:22

Wanneer iemand tegen zijn naaste zal gezondigd hebben, en die hem een eed des vloeks opgelegd zal hebben, om zichzelven te vervloeken, en de eed des vloeks voor Uw altaar in dit huis komen zal;

Psalmen 35:12

Zij vergelden mij kwaad voor goed, de beroving mijner ziel.

Psalmen 109:4-5

Voor mijn liefde, staan zij mij tegen; maar ik was steeds in het gebed.

Spreuken 24:11-12

Red degenen, die ter dood gegrepen zijn; want zij wankelen ter doding, zo gij u onthoudt.

1 Corinthiërs 8:12

Doch gijlieden, alzo tegen de broeders zondigende, en hun zwak geweten kwetsende, zondigt tegen Christus.

1 Johannes 3:15

Een iegelijk, die zijn broeder haat, is een doodslager; en gij weet, dat geen doodslager het eeuwige leven heeft in zich blijvende.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd