1 Samuël 24:14
Naar wien is de koning van Israel uitgegaan? Wien jaagt gij na? Naar een doden hond, naar een enige vlo!
1 Samuël 26:20
En nu, mijn bloed valle niet op de aarde van voor het aangezicht des HEEREN; want de koning van Israel is uitgegaan om een enige vlo te zoeken, gelijk als men een veldhoen op de bergen najaagt.
1 Samuël 17:43
De Filistijn nu zeide tot David: Ben ik een hond, dat gij tot mij komt met stokken? En de Filistijn vloekte David bij zijn goden.
2 Samuël 9:8
Toen boog hij zich, en zeide: Wat is uw knecht, dat gij omgezien hebt naar een doden hond, als ik ben?
Richteren 8:1-3
Toen zeiden de mannen van Efraim tot hem: Wat stuk is dit, dat gij ons gedaan hebt, dat gij ons niet riept, toen gij heentoogt om te strijden tegen de Midianieten? En zij twistten sterk met hem.
2 Samuël 3:8
Toen ontstak Abner zeer over Isboseths woorden, en zeide: Ben ik dan een hondskop, ik, die tegen Juda, aan het huis van Saul, uw vader, aan zijn broederen en aan zijn vrienden, heden weldadigheid doe, en u niet overgeleverd heb in Davids hand, dat gij heden aan mij onderzoekt de ongerechtigheid ener vrouw?
2 Samuël 6:20
Als nu David wederkwam, om zijn huis te zegenen, ging Michal, Sauls dochter, uit, David tegemoet, en zeide: Hoe is heden de koning van Israel verheerlijkt, die zich heden voor de ogen van de dienstmaagden zijner dienstknechten heeft ontbloot, gelijk een van de ijdele lieden zich onbeschaamdelijk ontbloot?
2 Samuël 16:9
Toen zeide Abisai, de zoon van Zeruja, tot den koning: Waarom zou deze dode hond mijn heer den koning vloeken? Laat mij toch overgaan en zijn kop wegnemen.
1 Koningen 21:7
Toen zeide Izebel, zijn huisvrouw, tot hem: Zoudt gij nu het koninkrijk over Israel regeren? Sta op, eet brood, en uw hart zij vrolijk; ik zal u den wijngaard van Naboth, den Jizreeliet, geven.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd