1 Samuël 28:13
En de koning zeide tot haar: Vrees niet; maar wat ziet gij? Toen zeide de vrouw tot Saul: Ik zie goden, uit de aarde opkomende.
Exodus 4:16
En hij zal voor u tot het volk spreken; en het zal geschieden, dat hij u tot een mond zal zijn, en gij zult hem tot een god zijn.
Exodus 22:28
De goden zult gij niet vloeken, en de oversten in uw volk zult gij niet lasteren.
Psalmen 82:6-7
Ik heb wel gezegd: Gij zijt goden; en gij zijt allen kinderen des Allerhoogsten;
Johannes 10:34-35
Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw wet: Ik heb gezegd, gij zijt goden?
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd