1 Thessalonicenzen 2:20
Want gij zijt onze heerlijkheid en blijdschap.
Spreuken 17:6
De kroon de ouden zijn de kindskinderen, en der kinderen sieraad zijn hun vaderen.
1 Corinthiërs 11:7
Want de man moet het hoofd niet dekken, overmits hij het beeld en de heerlijkheid Gods is; maar de vrouw is de heerlijkheid des mans.
2 Corinthiër 1:14
Gelijkerwijs gij ook ten dele ons erkend hebt, dat wij uw roem zijn, gelijk gij ook de onze zijt, in den dag van den Heere Jezus.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd