1 Timotheüs 3:8
De diakenen insgelijks moeten eerbaar zijn, niet tweetongig, niet die zich tot veel wijns begeven, geen vuil-gewinzoekers;
Filippenzen 1:1
Paulus en Timotheus, dienstknechten van Jezus Christus, al den heiligen in Christus Jezus, die te Filippi zijn, met de opzieners en diakenen:
Titus 2:3
De oude vrouwen insgelijks, dat zij in haar dracht zijn, gelijk den heiligen betaamt, dat zij geen lasteraarsters zijn, zich niet tot veel wijns begevende, maar leraressen zijn van het goede;
Leviticus 10:9
Wijn en sterken drank zult gij niet drinken, gij, noch uw zonen met u, als gij gaan zult in de tent der samenkomst, opdat gij niet sterft; het zij een eeuwige inzetting onder uw geslachten;
Handelingen 6:3-6
Ziet dan om, broeders, naar zeven mannen uit u, die goede getuigenis hebben, vol des Heiligen Geestes en der wijsheid, welke wij mogen stellen over deze nodige zaak.
1 Timotheüs 3:3
Niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuil-gewinzoeker; maar bescheiden, geen vechter, niet geldgierig.
1 Timotheüs 5:23
Drink niet langer water alleen, maar gebruik een weinig wijn, om uw maag en uw menigvuldige zwakheden.
Psalmen 5:9
Want in hun mond is niets rechts, hun binnenste is enkel verderving, hun keel is een open graf, met hun tong vleien zij.
Psalmen 12:2
Zij spreken valsheid, een ieder met zijn naaste, met vleiende lippen; zij spreken met een dubbel hart.
Psalmen 50:19
Uw mond slaat gij in het kwade, en uw tong koppelt bedrog.
Psalmen 52:2
Uw tong denkt enkel schade als een geslepen scheermes, werkende bedrog.
Ezechiël 44:21
Ook zal geen priester wijn drinken, als zij in het binnenste voorhof zullen ingaan.
Romeinen 3:13
Hun keel is een geopend graf; met hun tongen plegen zij bedrog; slangenvenijn is onder hun lippen.
1 Timotheüs 3:12
Dat de diakenen ener vrouwe mannen zijn, die hun kinderen en hun eigen huizen wel regeren.
Titus 1:7
Want een opziener moet onberispelijk zijn, als een huisverzorger Gods, niet eigenzinnig, niet genegen tot toornigheid, niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuil-gewinzoeker;
Jakobus 3:10
Uit denzelfden mond komt voort zegening en vervloeking. Dit moet, mijn broeders, alzo niet geschieden.
1 Petrus 5:2
Weidt de kudde Gods, die onder u is, hebbende opzicht daarover, niet uit bedwang, maar gewilliglijk; noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed;
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd