2 Vijf en twintig jaren was hij oud, toen hij koning werd, en regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Joaddan van Jeruzalem.
2 He was twenty-five years old when he became king, and he reigned twenty-nine years in Jerusalem. And his mother’s name was Jehoaddin of Jerusalem.
6 Doch de kinderen der doodslagers doodde hij niet; gelijk geschreven is in het wetboek van Mozes, waar de HEERE geboden heeft, zeggende: De vaders zullen voor de kinderen niet gedood worden, en de kinderen zullen voor de vaders niet gedood worden; maar een ieder zal om zijn zonde gedood worden.
6 But the sons of the slayers he did not put to death, according to what is written in the book of the Law of Moses, as the Lord commanded, saying, “The fathers shall not be put to death for the sons, nor the sons be put to death for the fathers; but each shall be put to death for his own sin.”
9 Maar Joas, de koning van Israel, zond tot Amazia, den koning van Juda, zeggende: De distel, die op den Libanon is, zond tot den ceder, die op den Libanon is, zeggende: Geef uw dochter mijn zoon ter vrouw; maar het gedierte des velds, dat op den Libanon is, ging voorbij, en vertrad den distel.
9 Jehoash king of Israel sent to Amaziah king of Judah, saying, “The thorn bush which was in Lebanon sent to the cedar which was in Lebanon, saying, ‘Give your daughter to my son in marriage.’ But there passed by a wild beast that was in Lebanon, and trampled the thorn bush.
10 Gij hebt de Edomieten dapper geslagen, daarom heeft uw hart u verheven; heb de eer, en blijf in uw huis; want waarom zoudt gij u in het kwade mengen, dat gij vallen zoudt, gij en Juda met u?
10 You have indeed defeated Edom, and your heart has become proud. Enjoy your glory and stay at home; for why should you provoke trouble so that you, even you, would fall, and Judah with you?”
11 Doch Amazia hoorde niet; daarom toog Joas, de koning van Israel, op, zodat hij en Amazia, de koning van Juda, elkanders aangezicht zagen te Beth-Semes, dat in Juda is.
11 But Amaziah would not listen. So Jehoash king of Israel went up; and he and Amaziah king of Judah faced each other at Beth-shemesh, which belongs to Judah.
13 En Joas, de koning van Israel, greep Amazia, den koning van Juda, den zoon van Joas, den zoon van Ahazia, te Beth-Semes, en kwam te Jeruzalem; en hij brak aan den muur van Jeruzalem, van de poort van Efraim tot aan de Hoekpoort, vierhonderd ellen.
13 Then Jehoash king of Israel captured Amaziah king of Judah, the son of Jehoash the son of Ahaziah, at Beth-shemesh, and came to Jerusalem and tore down the wall of Jerusalem from the Gate of Ephraim to the Corner Gate, 400 cubits.
14 En hij nam al het goud, en het zilver, en al de vaten, die gevonden werden in het huis des HEEREN, en in de schatten van des konings huis, mitsgaders gijzelaars; en hij keerde weder naar Samaria.
14 He took all the gold and silver and all the utensils which were found in the house of the Lord, and in the treasuries of the king’s house, the hostages also, and returned to Samaria.
15 Het overige nu der geschiedenissen van Joas, wat hij gedaan heeft, en zijn macht, en hoe hij gestreden heeft tegen Amazia, den koning van Juda, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israel?
15 Now the rest of the acts of Jehoash which he did, and his might and how he fought with Amaziah king of Judah, are they not written in the Book of the Chronicles of the Kings of Israel?
23 In het vijftiende jaar van Amazia, den zoon van Joas, den koning van Juda, werd te Samaria koning, Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Israel, en regeerde een en veertig jaren.
23 In the fifteenth year of Amaziah the son of Joash king of Judah, Jeroboam the son of Joash king of Israel became king in Samaria, and reigned forty-one years.
25 Hij bracht ook weder de landpale van Israel van den ingang van Hamath, tot aan de zee van het vlakke veld; naar het woord des HEEREN, des Gods van Israel, dat Hij gesproken had door den dienst van Zijn knecht Jona, den zoon van Amitthai, den profeet, die van Gath-hefer was.
25 He restored the border of Israel from the entrance of Hamath as far as the Sea of the Arabah, according to the word of the Lord, the God of Israel, which He spoke through His servant Jonah the son of Amittai, the prophet, who was of Gath-hepher.
27 En de HEERE had niet gesproken, dat Hij den naam van Israel van onder den hemel verdelgen zou; maar Hij verloste hen door de hand van Jerobeam, den zoon van Joas.
27 The Lord did not say that He would blot out the name of Israel from under heaven, but He saved them by the hand of Jeroboam the son of Joash.
28 Het overige nu der geschiedenissen van Jerobeam, en al wat hij gedaan heeft, en zijn macht, hoe hij gekrijgd heeft, en hoe hij Damaskus en Hamath, tot Juda behorende, aan Israel wedergebracht heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israel?
28 Now the rest of the acts of Jeroboam and all that he did and his might, how he fought and how he recovered for Israel, Damascus and Hamath, which had belonged to Judah, are they not written in the Book of the Chronicles of the Kings of Israel?
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org