2 Koningen 17:34
Tot op dezen dag toe doen die naar de eerste wijzen; zij vrezen den HEERE niet, en zij doen niet naar hun inzettingen, en naar hun rechten, en naar de wet, en naar het gebod, dat de HEERE geboden heeft aan de kinderen van Jakob, dien Hij den naam Israel gaf.
Genesis 32:28
Toen zeide Hij: Uw naam zal voortaan niet Jakob heten, maar Israel; want gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de mensen, en hebt overmocht.
Genesis 35:10
En God zeide tot hem: Uw naam is Jakob, uw naam zal voortaan niet Jakob genoemd worden, maar Israel zal uw naam zijn; en Hij noemde zijn naam Israel.
Genesis 33:20
En hij richte aldaar een altaar op, en noemde het: De God Israels is God!
1 Koningen 11:31
En hij zeide tot Jerobeam: Neem u tien stukken; want alzo zegt de HEERE, de God Israels: Zie, Ik zal het koninkrijk van de hand van Salomo scheuren, en u tien stammen geven.
1 Koningen 18:11
En nu zegt gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier.
1 Koningen 18:31
En Elia nam twaalf stenen, naar het getal der stammen van de kinderen Jakobs, tot welke het woord des HEEREN geschied was, zeggende: Israel zal uw naam zijn.
2 Koningen 17:25
En het geschiedde in het begin hunner woning aldaar, dat zij den HEERE niet vreesden; zo zond de HEERE leeuwen onder hen, die enigen van hen doodden.
2 Koningen 17:27-28
Toen gebood de koning van Assyrie, zeggende: Brengt een der priesteren daarheen, die gijlieden van daar weggevoerd hebt, dat zij henentrekken, en wonen aldaar; en dat hij hun lere de wijze des Gods van het land.
2 Koningen 17:33
Zij vreesden den HEERE, en dienden ook hun goden, naar de wijze der volken, van dewelke zij die weggevoerd hadden.
Jesaja 48:1
Hoort dit, gij huis van Jakob, die genoemd wordt met den naam van Israel, en uit de wateren van Juda voortgekomen zijt! die daar zweert bij den Naam des HEEREN, en vermeldt den God Israels, maar niet in waarheid, noch in gerechtigheid.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd