2 Hij regeerde drie jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Michaja, de dochter van Uriel, van Gibea; en er was krijg tussen Abia en tussen Jerobeam.
2 He reigned three years in Jerusalem; and his mother’s name was Micaiah the daughter of Uriel of Gibeah.Now there was war between Abijah and Jeroboam.
3 En Abia bond den strijd aan met een heir van strijdbare helden, vierhonderd duizend uitgelezen mannen; en Jerobeam stelde tegen hem de slagorde, met achthonderd duizend uitgelezen mannen, kloeke helden.
3 Abijah began the battle with an army of valiant warriors, 400,000 chosen men, while Jeroboam drew up in battle formation against him with 800,000 chosen men who were valiant warriors.
7 Daartoe hebben zich ijdele mannen, kinderen Belials, tot hem vergaderd, en hebben zich sterk gemaakt tegen Rehabeam, den zoon van Salomo, als Rehabeam jong was en teder van hart, dat hij zich tegen hen niet kon versterken.
7 and worthless men gathered about him, scoundrels, who proved too strong for Rehoboam, the son of Solomon, when he was young and timid and could not hold his own against them.
8 En nu, gij denkt u te versterken tegen het koninkrijk des HEEREN, hetwelk in de hand is der zonen van David; gij zijt wel een grote menigte, maar gij hebt gouden kalveren bij u, die u Jerobeam tot goden gemaakt heeft.
8 “So now you intend to resist the kingdom of the Lord through the sons of David, being a great multitude and having with you the golden calves which Jeroboam made for gods for you.
9 Hebt gij niet de priesteren des HEEREN, de zonen van Aaron, en de Levieten uitgedreven, en hebt u priesteren gemaakt, gelijk de volken der landen? Een iegelijk, die komt om zijn hand te vullen met een jong rund en zeven rammen, die wordt priester dergenen, die geen goden zijn.
9 Have you not driven out the priests of the Lord, the sons of Aaron and the Levites, and made for yourselves priests like the peoples of other lands? Whoever comes to consecrate himself with a young bull and seven rams, even he may become a priest of what are no gods.
10 Maar ons aangaande, de HEERE is onze God, en wij hebben Hem niet verlaten; en de priesters, die den HEERE dienen, zijn de zonen van Aaron, en de Levieten zijn in het werk.
10 But as for us, the Lord is our God, and we have not forsaken Him; and the sons of Aaron are ministering to the Lord as priests, and the Levites attend to their work.
11 En zij steken aan voor den HEERE brandofferen, op elken morgen en op elken avond, ook reukwerk van welriekende specerijen, nevens de toerichting des broods op de reine tafel, en den gouden kandelaar en zijn lampen, om die op elken avond te doen branden; want wij nemen waar de wacht des HEEREN, onzes Gods; maar gij hebt Hem verlaten.
11 Every morning and evening they burn to the Lord burnt offerings and fragrant incense, and the showbread is set on the clean table, and the golden lampstand with its lamps is ready to light every evening; for we keep the charge of the Lord our God, but you have forsaken Him.
12 Daarom ziet, God is met ons aan de spitse, en Zijn priesteren met de trompetten des geklanks, om tegen u alarmgeklank te maken; o kinderen Israels, strijdt niet tegen den HEERE, den God uwer vaderen, want gij zult geen voorspoed hebben.
12 Now behold, God is with us at our head and His priests with the signal trumpets to sound the alarm against you. O sons of Israel, do not fight against the Lord God of your fathers, for you will not succeed.”
15 En de mannen van Juda maakten een alarmgeschrei; en het geschiedde, als de mannen van Juda een alarmgeschrei maakten, dat God Jerobeam en het ganse Israel sloeg voor Abia en Juda.
15 Then the men of Judah raised a war cry, and when the men of Judah raised the war cry, then it was that God routed Jeroboam and all Israel before Abijah and Judah.
18 Alzo werden de kinderen Israels vernederd te dier tijd; maar de kinderen van Juda werden machtig, dewijl zij op den HEERE, hunner vaderen God, gesteund hadden.
18 Thus the sons of Israel were subdued at that time, and the sons of Judah conquered because they trusted in the Lord, the God of their fathers.
19 En Abia jaagde Jerobeam achterna, en nam van hem de steden, Beth-El met haar onderhorige plaatsen, en Jesana met haar onderhorige plaatsen, en Efron met haar onderhorige plaatsen.
19 Abijah pursued Jeroboam and captured from him several cities, Bethel with its villages, Jeshanah with its villages and Ephron with its villages.