2 Samuël 11:6
Toen zond David tot Joab, zeggende: Zend Uria, den Hethiet, tot mij. En Joab zond Uria tot David.
Genesis 4:7
Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen.
Genesis 38:18-23
Toen zeide hij: Wat pand is het, dat ik u geven zal? En zij zeide: Uw zegelring en uw snoer en uw staf, die in uw hand is; hetwelk hij haar gaf, en ging tot haar in; en zij ontving bij hem.
1 Samuël 15:30
Hij dan zeide: Ik heb gezondigd; eer mij toch nu voor de oudsten mijns volks, en voor Israel; en keer wederom met mij, dat ik den HEERE, uw God, aanbidde.
Job 20:12-14
Indien het kwaad in zijn mond zoet is, hij dat verbergt, onder zijn tong,
Spreuken 28:13
Die zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar die ze bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen.
Jesaja 29:13
Want de Heere heeft gezegd: Daarom dat dit volk tot Mij nadert met zijn mond, en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen; en hun vreze, waarmede zij Mij vrezen, mensengeboden zijn, die hun geleerd zijn;
Mattheüs 26:70
Maar hij loochende het voor allen, zeggende: Ik weet niet, wat gij zegt.
Mattheüs 26:72
En hij loochende het wederom met een eed, zeggende: Ik ken den Mens niet.
Mattheüs 26:74
Toen begon hij zich te vervloeken, en te zweren: Ik ken den Mens niet.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd