2 Samuël 14:8

Toen zeide de koning tot deze vrouw: Ga naar uw huis, en ik zal voor u gebieden.

2 Samuël 12:5-6

Toen ontstak Davids toorn zeer tegen dien man; en hij zeide tot Nathan: Zo waarachtig als de HEERE leeft, de man, die dat gedaan heeft, is een kind des doods!

2 Samuël 16:4

Zo zeide de koning tot Ziba: Zie, het zal het uwe zijn alles wat Mefiboseth heeft. En Ziba zeide: Ik buig mij neder, laat mij genade vinden in uw ogen, mijn heer koning!

Job 29:16

Ik was den nooddruftigen een vader; en het geschil, dat ik niet wist, dat onderzocht ik.

Spreuken 18:13

Die antwoord geeft, eer hij zal gehoord hebben, dat is hem dwaasheid en schande.

Jesaja 11:3-4

En Zijn rieken zal zijn in de vreze des HEEREN; en Hij zal naar het gezicht Zijner ogen niet richten; Hij zal ook naar het gehoor Zijner oren niet bestraffen.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain