2 Samuël 19:6

Liefhebbende die u haten, en hatende die u liefhebben; want gij geeft heden te kennen, dat oversten en knechten bij u niets zijn; want ik merk heden, dat zo Absalom leefde, en wij heden allen dood waren, dat het alsdan recht zou zijn in uw ogen.

2 Samuël 3:24-25

Toen ging Joab tot den koning in, en zeide: Wat hebt gij gedaan? Zie, Abner is tot u gekomen; waarom nu hebt gij hem laten gaan, dat hij zo vrij is weggegaan?

Job 34:18

Zou men tot een koning zeggen: Gij Belial; tot de prinsen: Gij goddelozen!

Spreuken 19:9-10

Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal vergaan.

Handelingen 23:5

En Paulus zeide: Ik wist niet, broeders! dat het de hogepriester was; want er is geschreven: Den overste uws volks zult gij niet vloeken.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain