2 Timotheüs 2:6

De landman, als hij arbeidt, moet alzo eerst de vruchten genieten.

Jesaja 28:24-26

Ploegt de ploeger den gehelen dag om te zaaien? Opent en egt hij zijn land den gehelen dag?

Mattheüs 9:37-38

Toen zeide Hij tot Zijn discipelen: De oogst is wel groot; maar de arbeiders zijn weinige;

Mattheüs 20:1

Want het Koninkrijk der hemelen is gelijk een heer des huizes, die met den morgenstond uitging, om arbeiders te huren in zijn wijngaard.

Mattheüs 21:33-41

Hoort een andere gelijkenis. Er was een heer des huizes, die een wijngaard plantte, en zette een tuin daarom, en groef een wijnpersbak daarin, en bouwde een toren, en verhuurde dien den landlieden, en reisde buiten 's lands.

Lukas 10:2

Hij zeide dan tot hen: De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinige; daarom, bidt den Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstote.

Johannes 4:35-38

Zegt gijlieden niet: Het zijn nog vier maanden, en dan komt de oogst? Ziet, Ik zeg u: Heft uw ogen op en aanschouwt de landen; want zij zijn alrede wit om te oogsten.

1 Corinthiërs 3:6-9

Ik heb geplant, Apollos heeft nat gemaakt; maar God heeft den wasdom gegeven.

1 Corinthiërs 9:7-11

Wie dient ooit in den krijg op eigen bezoldiging? Wie plant een wijngaard, en eet niet van zijn vrucht? Of wie weidt een kudde, en eet niet van de melk der kudde?

1 Corinthiërs 9:23

En dit doe ik om des Evangelies wil, opdat ik hetzelve mede deelachtig zou worden.

Hebreeën 10:36

Want gij hebt lijdzaamheid van node, opdat gij, den wil van God gedaan hebbende, de beloftenis moogt wegdragen;

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd