Colossenzen 3:23
En al wat gij doet, doet dat van harte als den Heere en niet den mensen;
Colossenzen 3:17
En al wat gij doet met woorden of met werken, doet het alles in de Naam van de Heere Jezus, dankende God en de Vader door Hem.
Efeziërs 6:6-7
Niet naar ogendienst, als mensenbehagers, maar als dienstknechten van Christus, doende den wil van God van harte;
Prediker 9:10
Alles, wat uw hand vindt om te doen, doe dat met uw macht; want er is geen werk, noch verzinning, noch wetenschap, noch wijsheid in het graf, daar gij heengaat.
Romeinen 14:8
Want hetzij dat wij leven, wij leven den Heere; hetzij dat wij sterven, wij sterven den Heere. Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren.
1 Petrus 2:13
Zijt dan alle menselijke ordening onderdanig, om des Heeren wil; hetzij den koning, als de opperste macht hebbende;
2 Kronieken 31:21
En in alle werk, dat hij begon in den dienst van het huis Gods, en in de wet en in het gebod, om zijn God te zoeken, deed hij met zijn ganse hart, en had voorspoed.
1 Petrus 1:22
Hebbende dan uw zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geest, tot ongeveinsde broederlijke liefde, zo hebt elkander vuriglijk lief uit een rein hart;
1 Petrus 2:15
Want alzo is het de wil van God, dat gij, weldoende, den mond stopt aan de onwetendheid der dwaze mensen;
Psalmen 47:6-7
Psalmzingt Gode, psalmzingt! Psalmzingt onzen Koning, psalmzingt!
Psalmen 103:1
Een psalm van David. Loof den HEERE, mijn ziel, en al wat binnen in mij is, Zijn heiligen Naam.
Psalmen 119:10
Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen.
Psalmen 119:34
Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte.
Psalmen 119:145
Koph. Ik heb van ganser harte geroepen: verhoor mij, o HEERE! ik zal Uw inzettingen bewaren.
Jeremia 3:10
En zelfs in dit alles heeft zich haar trouweloze zuster Juda tot Mij niet bekeerd met haar ganse hart, maar valselijk, spreekt de HEERE.
Zacharia 7:5-7
Spreek tot het ganse volk dezes lands, en tot de priesters, zeggende: Toen gij vasttet en rouwklaagdet, in de vijfde en in de zevende maand, namelijk nu zeventig jaren, hebt gijlieden Mij, Mij enigszins gevast?
Mattheüs 6:16
En wanneer gij vast, toont geen droevig gezicht, gelijk de geveinsden; want zij mismaken hun aangezichten, opdat zij van de mensen mogen gezien worden, als zij vasten. Voorwaar, Ik zeg u, dat zij hun loon weg hebben.
Romeinen 14:6
Die den dag waarneemt, die neemt hem waar den Heere; en die den dag niet waarneemt, die neemt hem niet waar den Heere. Die daar eet, die eet zulks den Heere, want hij dankt God; en die niet eet, die eet zulks den Heere niet, en hij dankt God.
Efeziërs 5:22
Gij vrouwen, weest aan uw eigen mannen onderdanig, gelijk aan den Heere;
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd