1 In het derde jaar van Kores, den koning van Perzie, werd aan Daniel, wiens naam genoemd werd Beltsazar, een zaak geopenbaard, en die zaak is de waarheid, doch in een gezetten groten tijd; en hij verstond die zaak, en hij had verstand van het gezicht.
1 In the third year of Cyrus king of Persia a message was revealed to Daniel, who was named Belteshazzar; and the message was true and one of great conflict, but he understood the message and had an understanding of the vision.
6 En Zijn lichaam was gelijk een turkoois, en Zijn aangezicht gelijk de gedaante des bliksems, en Zijn ogen gelijk vurige fakkelen, en Zijn armen en Zijn voeten gelijk de verf van gepolijst koper; en de stem Zijner woorden was gelijk de stem ener menigte.
6 His body also was like beryl, his face had the appearance of lightning, his eyes were like flaming torches, his arms and feet like the gleam of polished bronze, and the sound of his words like the sound of a tumult.
7 En ik, Daniel, alleen zag dat gezicht, maar de mannen, die bij mij waren, zagen dat gezicht niet; doch een grote verschrikking viel op hen, en zij vloden, om zich te versteken.
7 Now I, Daniel, alone saw the vision, while the men who were with me did not see the vision; nevertheless, a great dread fell on them, and they ran away to hide themselves.
8 Ik dan werd alleen overgelaten, en zag dit grote gezicht, en er bleef in mij geen kracht overig; en mijn sierlijkheid werd aan mij veranderd in een verderving, zodat ik geen kracht behield.
8 So I was left alone and saw this great vision; yet no strength was left in me, for my natural color turned to a deathly pallor, and I retained no strength.
9 En ik hoorde de stem Zijner woorden; en toen ik de stem Zijner woorden hoorde, zo viel ik in een diepen slaap op mijn aangezicht, met mijn aangezicht ter aarde.
9 But I heard the sound of his words; and as soon as I heard the sound of his words, I fell into a deep sleep on my face, with my face to the ground.
11 En Hij zeide tot mij: Daniel, gij zeer gewenste man! merk op de woorden, die Ik tot u spreken zal, en sta op uw standplaats, want Ik ben alnu tot u gezonden; en toen Hij dat woord tot mij sprak, stond ik bevende.
11 He said to me, “O Daniel, man of high esteem, understand the words that I am about to tell you and stand upright, for I have now been sent to you.” And when he had spoken this word to me, I stood up trembling.
12 Toen zeide Hij tot mij: Vrees niet, Daniel! want van den eersten dag aan, dat gij uw hart begaaft, om te verstaan en om uzelven te verootmoedigen, voor het aangezicht uws Gods, zijn uw woorden gehoord, en om uwer woorden wil ben Ik gekomen.
12 Then he said to me, “Do not be afraid, Daniel, for from the first day that you set your heart on understanding this and on humbling yourself before your God, your words were heard, and I have come in response to your words.
13 Doch de vorst des koninkrijks van Perzie stond tegenover Mij een en twintig dagen; en ziet, Michael, een van de eerste vorsten, kwam om Mij te helpen, en Ik werd aldaar gelaten bij de koningen van Perzie.
13 But the prince of the kingdom of Persia was withstanding me for twenty-one days; then behold, Michael, one of the chief princes, came to help me, for I had been left there with the kings of Persia.
16 En ziet, Een, den mensenkinderen gelijk, raakte mijn lippen aan, toen deed ik mijn mond open, en ik sprak, en zeide tot Dien, Die tegenover mij stond: Mijn Heere! om des gezichts wil keren zich mijn weeen over mij, zodat ik geen kracht behoude.
16 And behold, one who resembled a human being was touching my lips; then I opened my mouth and spoke and said to him who was standing before me, “O my lord, as a result of the vision anguish has come upon me, and I have retained no strength.
17 En hoe kan de knecht van dezen mijn Heere spreken met dien mijn Heere? Want wat mij aangaat, van nu af bestaat geen kracht in mij, en geen adem is in mij overgebleven.
17 For how can such a servant of my lord talk with such as my lord? As for me, there remains just now no strength in me, nor has any breath been left in me.”
19 En Hij zeide: Vrees niet, gij zeer gewenste man! vrede zij u, wees sterk, ja, wees sterk! En terwijl Hij met mij sprak, werd ik versterkt, en zeide: Mijn Heere spreke, want Gij hebt mij versterkt.
19 He said, “O man of high esteem, do not be afraid. Peace be with you; take courage and be courageous!” Now as soon as he spoke to me, I received strength and said, “May my lord speak, for you have strengthened me.”
20 Toen zeide Hij: Weet gij, waarom dat Ik tot u gekomen ben? Doch nu zal Ik wederkeren om te strijden tegen den vorst der Perzen; en als Ik zal uitgegaan zijn, ziet, zo zal de vorst van Griekenland komen.
20 Then he said, “Do you understand why I came to you? But I shall now return to fight against the prince of Persia; so I am going forth, and behold, the prince of Greece is about to come.
21 Doch Ik zal u te kennen geven, hetgeen getekend is in het geschrift der waarheid; en er is niet een, die zich met Mij versterkt tegen dezen, dan uw vorst Michael.
21 However, I will tell you what is inscribed in the writing of truth. Yet there is no one who stands firmly with me against these forces except Michael your prince.