2 En ik zag een gezicht, (het geschiedde nu, toen ik het zag, dat ik in den burg Susan was, welke in het landschap Elam is) ik zag dan in een gezicht, dat ik aan den vloed Ulai was.
2 I looked in the vision, and while I was looking I was in the citadel of Susa, which is in the province of Elam; and I looked in the vision and I myself was beside the Ulai Canal.
3 En ik hief mijn ogen op, en ik zag, en ziet, een ram stond voor dien vloed, die had twee hoornen, en die twee hoornen waren hoog, en de een was hoger dan de andere, en de hoogste kwam in het laatste op.
3 Then I lifted my eyes and looked, and behold, a ram which had two horns was standing in front of the canal. Now the two horns were long, but one was longer than the other, with the longer one coming up last.
4 Ik zag, dat de ram met de hoornen tegen het westen stiet, en tegen het noorden, en tegen het zuiden, en geen dieren konden voor zijn aangezicht bestaan, en er was niemand, die uit zijn hand verloste; maar hij deed naar zijn welgevallen, en hij maakte zich groot.
4 I saw the ram butting westward, northward, and southward, and no other beasts could stand before him nor was there anyone to rescue from his power, but he did as he pleased and magnified himself.
5 Toen ik dit overlegde, ziet, er kwam een geitenbok van het westen over den gansen aardbodem, en roerde de aarde niet aan; en die bok had een aanzienlijken hoorn tussen zijn ogen.
5 While I was observing, behold, a male goat was coming from the west over the surface of the whole earth without touching the ground; and the goat had a conspicuous horn between his eyes.
7 En ik zag hem, nakende aan den ram, en hij verbitterde zich tegen hem, en hij stiet den ram, en hij brak zijn beide hoornen; en in den ram was geen kracht, om voor zijn aangezicht te bestaan; en hij wierp hem ter aarde, en hij vertrad hem, en er was niemand, die den ram uit zijn hand verloste.
7 I saw him come beside the ram, and he was enraged at him; and he struck the ram and shattered his two horns, and the ram had no strength to withstand him. So he hurled him to the ground and trampled on him, and there was none to rescue the ram from his power.
8 En de geitenbok maakte zich uitermate groot; maar toen hij sterk geworden was, brak die grote hoorn, en er kwamen op aan deszelfs plaats vier aanzienlijke, naar de vier winden des hemels.
8 Then the male goat magnified himself exceedingly. But as soon as he was mighty, the large horn was broken; and in its place there came up four conspicuous horns toward the four winds of heaven.
11 Ja, hij maakte zich groot tot aan den Vorst diens heirs, en van Denzelven werd weggenomen het gedurig offer, en de woning Zijns heiligdoms werd nedergeworpen.
11 It even magnified itself to be equal with the Commander of the host; and it removed the regular sacrifice from Him, and the place of His sanctuary was thrown down.
12 En het heir werd in den afval overgegeven tegen het gedurig offer; en hij wierp de waarheid ter aarde; en deed het, en het gelukte wel.
12 And on account of transgression the host will be given over to the horn along with the regular sacrifice; and it will fling truth to the ground and perform its will and prosper.
13 Daarna hoorde ik een heilige spreken; en de heilige zeide tot den onbenoemde, die daar sprak: Tot hoelang zal dat gezicht van het gedurig offer en van den verwoestenden afval zijn, dat zo het heiligdom als het heir ter vertreding zal overgegeven worden?
13 Then I heard a holy one speaking, and another holy one said to that particular one who was speaking, “How long will the vision about the regular sacrifice apply, while the transgression causes horror, so as to allow both the holy place and the host to be trampled?”
17 En hij kwam nevens waar ik stond; en als hij kwam, verschrikte ik, en viel op mijn aangezicht. Toen zeide hij tot mij: Versta, gij mensenkind! want dit gezicht zal zijn tot den tijd van het einde.
17 So he came near to where I was standing, and when he came I was frightened and fell on my face; but he said to me, “Son of man, understand that the vision pertains to the time of the end.”
23 Doch op het laatste huns koninkrijks, als het de afvalligen op het hoogste gebracht zullen hebben, zo zal er een koning staan, stijf van aangezicht, en raadselen verstaande;
23 “In the latter period of their rule,When the transgressors have run their course,A king will arise,Insolent and skilled in intrigue.
24 En zijn kracht zal sterk worden, doch niet door zijn kracht; en hij zal het wonderlijk verderven, en zal geluk hebben, en zal het doen; en hij zal de sterken, mitsgaders het heilige volk verderven:
24 “His power will be mighty, but not by his own power,And he will destroy to an extraordinary degreeAnd prosper and perform his will;He will destroy mighty men and the holy people.
25 En door zijn kloekheid zo zal hij de bedriegerij doen gedijen in zijn hand; en hij zal zich in zijn hart verheffen; en in stille rust zal hij er velen verderven, en zal staan tegen den Vorst der vorsten, doch hij zal zonder hand verbroken worden.
25 “And through his shrewdnessHe will cause deceit to succeed by his influence;And he will magnify himself in his heart,And he will destroy many while they are at ease.He will even oppose the Prince of princes,But he will be broken without human agency.
27 Toen werd ik, Daniel, zwak, en was enige dagen krank; daarna stond ik op, en deed des konings werk; en ik was ontzet over dit gezicht; maar niemand merkte het.
27 Then I, Daniel, was exhausted and sick for days. Then I got up again and carried on the king’s business; but I was astounded at the vision, and there was none to explain it.