Deuteronomium 1:32

Maar door dit woord geloofdet gij niet aan den HEERE, uw God.

Psalmen 106:24

Zij versmaadden ook het gewenste land; zij geloofden Zijn woord niet.

Judas 1:5

Maar ik wil u indachtig maken, als die dit eenmaal weet, dat de Heere, het volk uit Egypteland verlost hebbende, wederom degenen, die niet geloofden, verdorven heeft.

2 Kronieken 20:20

En zij maakten zich des morgens vroeg op, en togen uit naar de woestijn van Thekoa; en als zij uittogen, stond Josafat en zeide: Hoort mij, o Juda, en gij, inwoners van Jeruzalem! Gelooft in den HEERE, uw God, zo zult gij bevestigd worden; gelooft aan Zijn profeten, en gij zult voorspoedig zijn.

Psalmen 78:22

Omdat zij in God niet geloofden, en op Zijn heil niet vertrouwden.

Jesaja 7:9

Ondertussen zal Samaria Efraims hoofd zijn, en de zoon van Remalia het hoofd van Samaria. Indien gijlieden niet gelooft, zekerlijk, gij zult niet bevestigd worden.

Hebreeën 3:12

Ziet toe, broeders, dat niet te eniger tijd in iemand van u zij een boos, ongelovig hart, om af te wijken van den levenden God;

Hebreeën 3:18-19

En welken heeft Hij gezworen, dat zij in Zijn rust niet zouden ingaan, anders dan dengenen, die ongehoorzaam geweest waren?

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain