2 En gijlieden zult heden weten, dat ik niet spreek met uw kinderen, die het niet weten, en de onderwijzing des HEEREN, uws Gods, niet gezien hebben. Zijn grootheid, Zijn sterke hand en Zijn uitgestrekten arm;
2 Know this day that I am not speaking with your sons who have not known and who have not seen the discipline of the Lord your God—His greatness, His mighty hand and His outstretched arm,
4 En wat Hij gedaan heeft aan het heir der Egyptenaren, aan deszelfs paarden en aan deszelfs wagenen; dat Hij de wateren van de Schelfzee boven hun aangezicht deed overzwemmen, als zij ulieden van achteren vervolgden; en de HEERE verdeed hen, tot op dezen dag.
4 and what He did to Egypt’s army, to its horses and its chariots, when He made the water of the Red Sea to engulf them while they were pursuing you, and the Lord completely destroyed them;
6 Daarboven, wat Hij gedaan heeft aan Dathan, en aan Abiram, zonen van Eliab, den zoon van Ruben; hoe de aarde haar mond opendeed, en hen verslond met hun huisgezinnen, en hun tenten, ja, al wat bestond, dat hun aanging, in het midden van gans Israel.
6 and what He did to Dathan and Abiram, the sons of Eliab, the son of Reuben, when the earth opened its mouth and swallowed them, their households, their tents, and every living thing that followed them, among all Israel—
8 Houdt dan alle geboden, die ik u heden gebiede; opdat gij gesterkt wordt en inkomt, en erft het land, waarheen gij overtrekt, om dat te erven;
8 “You shall therefore keep every commandment which I am commanding you today, so that you may be strong and go in and possess the land into which you are about to cross to possess it;
9 En opdat gij de dagen verlengt in het land, dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft, aan hen en aan hun zaad te geven; een land, vloeiende van melk en honig.
9 so that you may prolong your days on the land which the Lord swore to your fathers to give to them and to their descendants, a land flowing with milk and honey.
10 Want het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven, is niet als Egypteland, van waar gij uitgegaan zijt, hetwelk gij bezaaidet met uw zaad, en bewaterdet met uw gang, als een kruidhof.
10 For the land, into which you are entering to possess it, is not like the land of Egypt from which you came, where you used to sow your seed and water it with your foot like a vegetable garden.
13 En het zal geschieden, zo gij naarstiglijk zult horen naar Mijn geboden, die Ik u heden gebiede, om den HEERE, uw God, lief te hebben, en Hem te dienen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel;
13 “It shall come about, if you listen obediently to my commandments which I am commanding you today, to love the Lord your God and to serve Him with all your heart and all your soul,
17 Dat de toorn des HEEREN tegen ulieden ontsteke, en Hij den hemel toesluite, dat er geen regen zij, en het aardrijk zijn gewas niet geve; en gij haastelijk omkomt van het goede land, dat u de HEERE geeft.
17 Or the anger of the Lord will be kindled against you, and He will shut up the heavens so that there will be no rain and the ground will not yield its fruit; and you will perish quickly from the good land which the Lord is giving you.
18 Legt dan deze mijn woorden in uw hart, en in uw ziel, en bindt ze tot een teken op uw hand, dat zij tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen;
18 “You shall therefore impress these words of mine on your heart and on your soul; and you shall bind them as a sign on your hand, and they shall be as frontals on your forehead.
21 Opdat uw dagen, en de dagen uwer kinderen, in het land, dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft hun te geven, vermenigvuldigen, gelijk de dagen des hemels op de aarde.
21 so that your days and the days of your sons may be multiplied on the land which the Lord swore to your fathers to give them, as long as the heavens remain above the earth.
22 Want zo gij naarstiglijk houdt al deze geboden, die ik u gebiede om die te doen, den HEERE, uw God, liefhebbende, wandelende in al Zijn wegen, en Hem aanhangende;
22 For if you are careful to keep all this commandment which I am commanding you to do, to love the Lord your God, to walk in all His ways and hold fast to Him,
24 Alle plaats, waar uw voetzool op treedt, zal de uwe zijn; van de woestijn en den Libanon, van de rivier, de rivier Frath, tot aan de achterste zee, zal uw landpale zijn.
24 Every place on which the sole of your foot treads shall be yours; your border will be from the wilderness to Lebanon, and from the river, the river Euphrates, as far as the western sea.
25 Niemand zal voor uw aangezicht bestaan; de HEERE, uw God, zal uw schrik en uw vreze geven over al het land, waarop gij treden zult, gelijk als Hij tot u gesproken heeft.
25 No man will be able to stand before you; the Lord your God will lay the dread of you and the fear of you on all the land on which you set foot, as He has spoken to you.
28 Maar den vloek, zo gij niet horen zult naar de geboden des HEEREN, uws Gods, en afwijkt van den weg, dien ik u heden gebiede, om andere goden na te wandelen, die gij niet gekend hebt.
28 and the curse, if you do not listen to the commandments of the Lord your God, but turn aside from the way which I am commanding you today, by following other gods which you have not known.
29 En het zal geschieden, als u de HEERE, uw God, zal hebben ingebracht in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven; dan zult gij den zegen uitspreken op den berg Gerizim, en den vloek op den berg Ebal.
29 “It shall come about, when the Lord your God brings you into the land where you are entering to possess it, that you shall place the blessing on Mount Gerizim and the curse on Mount Ebal.
30 Zijn zij niet aan gene zijde van de Jordaan, achter den weg van den ondergang der zon, in het land der Kanaanieten, die in het vlakke veld wonen, tegenover Gilgal, bij de eikenbossen van More?
30 Are they not across the Jordan, west of the way toward the sunset, in the land of the Canaanites who live in the Arabah, opposite Gilgal, beside the oaks of Moreh?
31 Want gijlieden zult over de Jordaan gaan, dat gij inkomet om te erven dat land, dat de HEERE, uw God, u geven zal; en gij zult het erfelijk bezitten, en daarin wonen.
31 For you are about to cross the Jordan to go in to possess the land which the Lord your God is giving you, and you shall possess it and live in it,