Deuteronomium 2:12

Ook woonden de Horieten te voren in Seir; maar de kinderen van Ezau verdreven hen uit de bezitting en verdelgden hen van hun aangezicht, en hebben in hunlieder plaats gewoond; gelijk als Israel gedaan heeft aan het land zijner erfenis, hetwelk de HEERE hun gegeven heeft.

Deuteronomium 2:22

Gelijk als Hij aan de kinderen van Ezau, die in Seir wonen, gedaan heeft, voor welker aangezicht Hij de Horieten verdelgde; en zij verdreven hen uit de bezitting, en hebben aan hun plaats gewoond tot op dezen dag.

Genesis 14:6

En de Horieten op hun gebergte Seir, tot aan het effen veld van Paran, hetwelk aan de woestijn is.

Genesis 36:20-43

Dit zijn de zonen van Seir, den Horiet, inwoners van dat land: Lotan, en Sobal, en Zibeon, en Ana,

Numberi 21:21-35

Toen zond Israel boden tot Sihon, den koning der Amorieten, zeggende:

Deuteronomium 2:32-11

En Sihon toog uit ons tegemoet, hij en al zijn volk, ten strijde, naar Jahaz.

1 Kronieken 1:38-54

De kinderen van Seir nu waren Lotan, en Sobal, en Zibeon, en Ana, en Dison, en Ezer, en Disan.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain