Deuteronomium 25:4

Een os zult gij niet muilbanden, als hij dorst.

Spreuken 12:10

De rechtvaardige kent het leven van zijn beest; maar de barmhartigheden der goddelozen zijn wreed.

Jesaja 28:27

Want men dorst de wikken niet met den dorswagen, en men laat het wagenrad niet rondom over het komijn gaan; maar de wikken slaat men uit met een staf, en het komijn met een stok;

Hosea 10:11

Dewijl Efraim een vaars is, gewend gaarne te dorsen, zo ben Ik over de schoonheid van haar hals overgegaan; Ik zal Efraim berijden, Juda zal ploegen, Jakob zal voor zich eggen.

1 Corinthiërs 9:9-10

Want in de wet van Mozes is geschreven: Gij zult een dorsenden os niet muilbanden. Zorgt ook God voor de ossen?

1 Timotheüs 5:17-18

Dat de ouderlingen, die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain