Deuteronomium 26:4

En de priester zal den korf van uw hand nemen, en hij zal dien voor het altaar des HEEREN, uws Gods, nederzetten.

Mattheüs 5:23-24

Zo gij dan uw gave zult op het altaar offeren, en aldaar gedachtig wordt, dat uw broeder iets tegen u heeft;

Mattheüs 23:19

Gij dwazen en blinden, want wat is meerder, de gave, of het altaar, dat de gave heiligt?

Hebreeën 13:10-12

Wij hebben een altaar, van hetwelk geen macht hebben te eten, die den tabernakel dienen.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain