2 Hij zeide dan: De HEERE is van Sinai gekomen, en is hunlieden opgegaan van Seir; Hij is blinkende verschenen van het gebergte Paran, en is aangekomen met tien duizenden der heiligen; tot Zijn rechterhand was een vurige wet aan hen.
2 He said,“The Lord came from Sinai,And dawned on them from Seir;He shone forth from Mount Paran,And He came from the midst of ten thousand holy ones;At His right hand there was flashing lightning for them.
7 En dit is van Juda, dat hij zeide: Hoor, HEERE! de stem van Juda! en breng hem weder tot zijn volk; zijn handen moeten hem genoegzaam zijn, en zijt Gij hem een Hulp tegen zijn vijanden!
7 And this regarding Judah; so he said,“Hear, O Lord, the voice of Judah,And bring him to his people.With his hands he contended for them,And may You be a help against his adversaries.”
8 En van Levi zeide hij: Uw Thummim en Uw Urim zijn aan den man, Uw gunstgenoot; dien Gij verzocht hebt in Massa, met welken Gij getwist hebt aan de wateren van Meriba.
8 Of Levi he said,“Let Your Thummim and Your Urim belong to Your godly man,Whom You proved at Massah,With whom You contended at the waters of Meribah;
9 Die tot zijn vader en tot zijn moeder zeide: Ik zie hem niet; en die zijn broederen niet kende, en zijn zonen niet achtte; want zij onderhielden Uw woord, en bewaarden Uw verbond.
9 Who said of his father and his mother,‘I did not consider them’;And he did not acknowledge his brothers,Nor did he regard his own sons,For they observed Your word,And kept Your covenant.
11 Zegen, HEERE! zijn vermogen, en laat U het werk zijner handen wel bevallen; versla de lenden dergenen, die tegen hem opstaan en hem haten, dat zij niet weder opstaan!
11 “O Lord, bless his substance,And accept the work of his hands;Shatter the loins of those who rise up against him,And those who hate him, so that they will not rise again.”
12 En van Benjamin zeide hij: De beminde des HEEREN, hij zal zeker bij Hem wonen. Hij zal hem den gansen dag overdekken, en tussen Zijn schouders zal hij wonen!
12 Of Benjamin he said,“May the beloved of the Lord dwell in security by Him,Who shields him all the day,And he dwells between His shoulders.”
16 En van het uitnemendste der aarde en haar volheid, en van de goedgunstigheid Desgenen, Die in het braambos woonde, kome de zegening op het hoofd van Jozef, en op den schedel des afgezonderden van zijn broederen!
16 And with the choice things of the earth and its fullness,And the favor of Him who dwelt in the bush.Let it come to the head of Joseph,And to the crown of the head of the one distinguished among his brothers.
17 Hij heeft de heerlijkheid des eerstgeborenen zijns osses, en zijn hoornen zijn hoornen des eenhoorns; met dezelve zal hij de volken te zamen stoten tot aan de einden des lands. Dezen nu zijn de tien duizenden van Efraim, en dezen zijn de duizenden van Manasse!
17 “As the firstborn of his ox, majesty is his,And his horns are the horns of the wild ox;With them he will push the peoples,All at once, to the ends of the earth.And those are the ten thousands of Ephraim,And those are the thousands of Manasseh.”
19 Zij zullen de volken tot den berg roepen; daar zullen zij offeranden der gerechtigheid offeren; want zij zullen den overvloed der zeeen zuigen, en de bedekte verborgen dingen des zands.
19 “They will call peoples to the mountain;There they will offer righteous sacrifices;For they will draw out the abundance of the seas,And the hidden treasures of the sand.”
21 En hij heeft zich van het eerste voorzien, omdat hij aldaar in het deel des wetgevers bedekt was; daarom kwam hij met de hoofden des volks; hij verrichtte de gerechtigheid des HEEREN, en zijn gerichten met Israel.
21 “Then he provided the first part for himself,For there the ruler’s portion was reserved;And he came with the leaders of the people;He executed the justice of the Lord,And His ordinances with Israel.”
29 Welgelukzalig zijt gij, o Israel! wie is u gelijk? gij zijt een volk, verlost door den HEERE, het Schild uwer hulp, en Die een Zwaard is uwer hoogheid; daarom zullen zich uw vijanden geveinsdelijk aan u onderwerpen, en gij zult op hun hoogten treden!
29 “Blessed are you, O Israel;Who is like you, a people saved by the Lord,Who is the shield of your helpAnd the sword of your majesty!So your enemies will cringe before you,And you will tread upon their high places.”
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org