1 Toen ging Mozes op, uit de vlakke velden van Moab, naar den berg Nebo, op de hoogten van Pisga, welke recht tegenover Jericho is; en de HEERE wees hem dat ganse land, Gilead tot Dan toe;
1 Now Moses went up from the plains of Moab to Mount Nebo, to the top of Pisgah, which is opposite Jericho. And the Lord showed him all the land, Gilead as far as Dan,
4 En de HEERE zeide tot hem: Dit is het land, dat Ik Abraham, Izak en Jakob gezworen heb, zeggende: Aan uw zaad zal Ik het geven! Ik heb het u met uw ogen doen zien, maar gij zult daarheen niet overgaan.
4 Then the Lord said to him, “This is the land which I swore to Abraham, Isaac, and Jacob, saying, ‘I will give it to your descendants’; I have let you see it with your eyes, but you shall not go over there.”
9 Jozua nu, de zoon van Nun, was vol van den Geest der wijsheid; want Mozes had zijn handen op hem gelegd; zo hoorden de kinderen Israels naar hem, en deden gelijk als de HEERE Mozes geboden had.
9 Now Joshua the son of Nun was filled with the spirit of wisdom, for Moses had laid his hands on him; and the sons of Israel listened to him and did as the Lord had commanded Moses.
11 In al de tekenen en de wonderen, waartoe hem de HEERE gezonden heeft, om die in Egypteland te doen aan Farao, en aan al zijn knechten, en aan al zijn land;
11 for all the signs and wonders which the Lord sent him to perform in the land of Egypt against Pharaoh, all his servants, and all his land,