Esther 7:6
En Esther zeide: De man, de onderdrukker en vijand, is deze boze Haman! Toen verschrikte Haman voor het aangezicht des konings en der koningin.
1 Samuël 24:13
Gelijk als het spreekwoord der ouden zegt: Van de goddelozen komt goddeloosheid voort; maar mijn hand zal niet tegen u zijn.
Nehemia 6:16
En het geschiedde, als al onze vijanden dit hoorden, zo vreesden al de heidenen, die rondom ons waren, en zij vervielen zeer in hun ogen; want zij merkten, dat dit werk van onzen God gedaan was.
Esther 3:10
Toen trok de koning zijn ring van zijn hand, en hij gaf hem aan Haman, den zoon van Hammedatha, den Agagiet, der Joden tegenpartijder.
Job 15:21-22
Het geluid der verschrikkingen is in zijn oren; in den vrede zelven komt de verwoester hem over.
Job 18:5-12
Ja, het licht der goddelozen zal uitgeblust worden, en de vonk zijns vuurs zal niet glinsteren.
Psalmen 27:2
Als de bozen, mijn tegenpartijen, en mijn vijanden tegen mij, tot mij naderden, om mijn vlees te eten, stieten zij zelven aan, en vielen.
Psalmen 73:5-9
Zij zijn niet in de moeite als andere mensen, en worden met andere mensen niet geplaagd.
Psalmen 73:17-20
Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte.
Psalmen 139:19-22
O God! dat Gij den goddeloze ombracht! en gij, mannen des bloeds, wijkt van mij!
Spreuken 16:14
De grimmigheid des konings is als de boden des doods; maar een wijs man zal die verzoenen.
Spreuken 24:24-25
Die tot den goddeloze zegt: Gij zijt rechtvaardig; dien zullen de volken vervloeken, de natien zullen hem gram zijn.
Prediker 5:8
Het voordeel des aardrijks is voor allen: de koning zelfs wordt van het veld gediend.
Jesaja 21:4
Mijn hart dwaalt, gruwen verschrikt mij, de schemering, waar ik naar verlangd heb, stelt Hij mij tot beving.
Daniël 5:5-6
Ter zelfder ure kwamen er vingeren van eens mensen hand voort, die schreven tegenover den kandelaar, op de kalk van den wand van het koninklijk paleis, en de koning zag het deel der hand, die daar schreef.
1 Corinthiërs 5:13
Maar die buiten zijn oordeelt God. En doet gij deze boze uit ulieden weg.
2 Thessalonicenzen 2:8
En alsdan zal de ongerechtige geopenbaard worden, denwelken de Heere verdoen zal door den Geest Zijns monds, en te niet maken door de verschijning Zijner toekomst;
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd