3 Spreekt tot de ganse vergadering van Israel, zeggende: Aan den tienden dezer maand neme een iegelijk een lam, naar de huizen der vaderen, een lam voor een huis.
3 Speak to all the congregation of Israel, saying, ‘On the tenth of this month they are each one to take a lamb for themselves, according to their fathers’ households, a lamb for each household.
4 Maar indien een huis te klein is voor een lam, zo neme hij het en zijn nabuur, de naaste aan zijn huis, naar het getal der zielen, een iegelijk naar dat hij eten kan; gij zult rekening maken naar het lam.
4 Now if the household is too small for a lamb, then he and his neighbor nearest to his house are to take one according to the number of persons in them; according to what each man should eat, you are to divide the lamb.
6 En gij zult het in bewaring hebben tot den veertienden dag dezer maand; en de ganse gemeente der vergadering van Israel zal het slachten tussen twee avonden.
6 You shall keep it until the fourteenth day of the same month, then the whole assembly of the congregation of Israel is to kill it at twilight.
11 Aldus nu zult gij het eten: uw lenden zullen opgeschort zijn, uw schoenen aan uw voeten, en uw staf in uw hand; en gij zult het met haast eten; het is des HEEREN pascha.
11 Now you shall eat it in this manner: with your loins girded, your sandals on your feet, and your staff in your hand; and you shall eat it in haste—it is the Lord’s Passover.
12 Want Ik zal in dezen nacht door Egypteland gaan, en alle eerstgeborenen in Egypteland slaan, van de mensen af tot de beesten toe; en Ik zal gerichten oefenen aan alle goden der Egyptenaren, Ik, de HEERE!
12 For I will go through the land of Egypt on that night, and will strike down all the firstborn in the land of Egypt, both man and beast; and against all the gods of Egypt I will execute judgments—I am the Lord.
13 En dat bloed zal ulieden tot een teken zijn aan de huizen, waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbij gaan; en er zal geen plaag onder ulieden ten verderve zijn, wanneer Ik Egypteland slaan zal.
13 The blood shall be a sign for you on the houses where you live; and when I see the blood I will pass over you, and no plague will befall you to destroy you when I strike the land of Egypt.
14 En deze dag zal ulieden wezen ter gedachtenis, en gij zult hem den HEERE tot een feest vieren; gij zult hem vieren onder uw geslachten tot een eeuwige inzetting.
14 ‘Now this day will be a memorial to you, and you shall celebrate it as a feast to the Lord; throughout your generations you are to celebrate it as a permanent ordinance.
15 Zeven dagen zult gijlieden ongezuurde broden eten; maar aan den eersten dag zult gij het zuurdeeg wegdoen uit uw huizen; want wie het gedesemde eet, van den eersten dag af tot op den zevenden dag, diezelve ziel zal uitgeroeid worden uit Israel.
15 Seven days you shall eat unleavened bread, but on the first day you shall remove leaven from your houses; for whoever eats anything leavened from the first day until the seventh day, that person shall be cut off from Israel.
16 En op den eersten dag zal er een heilige verzameling zijn; ook zult gij een heilige verzameling hebben op den zevenden dag; er zal geen werk op denzelven gedaan worden; maar wat van iedere ziel gegeten zal worden, datzelve alleen mag van ulieden toegemaakt worden.
16 On the first day you shall have a holy assembly, and another holy assembly on the seventh day; no work at all shall be done on them, except what must be eaten by every person, that alone may be prepared by you.
17 Zo onderhoudt dan de ongezuurde broden, dewijl Ik even aan denzelfden dag ulieder heiren uit Egypteland geleid zal hebben; daarom zult gij dezen dag houden, onder uw geslachten, tot een eeuwige inzetting.
17 You shall also observe the Feast of Unleavened Bread, for on this very day I brought your hosts out of the land of Egypt; therefore you shall observe this day throughout your generations as a permanent ordinance.
18 In de eerste maand, aan den veertienden dag der maand, in den avond, zult gij ongezuurde broden eten, tot den een en twintigsten dag der maand, in den avond.
18 In the first month, on the fourteenth day of the month at evening, you shall eat unleavened bread, until the twenty-first day of the month at evening.
19 Dat er zeven dagen lang geen zuurdesem in uw huizen gevonden worde, want al wie het gedesemde eten zal, dezelve ziel zal uit de vergadering van Israel uitgeroeid worden, hij zij een vreemdeling of een ingeborene des lands.
19 Seven days there shall be no leaven found in your houses; for whoever eats what is leavened, that person shall be cut off from the congregation of Israel, whether he is an alien or a native of the land.
22 Neemt dan een bundelken hysop, en doopt het in het bloed, dat in een bekken zal wezen; en strijkt aan den bovendorpel, en aan de beide zijposten van dat bloed, hetwelk in het bekken zijn zal; doch u aangaande, niemand zal uitgaan uit de deur van zijn huis, tot aan den morgen.
22 You shall take a bunch of hyssop and dip it in the blood which is in the basin, and apply some of the blood that is in the basin to the lintel and the two doorposts; and none of you shall go outside the door of his house until morning.
23 Want de HEERE zal doorgaan, om de Egyptenaren te slaan; doch wanneer Hij het bloed zien zal aan den bovendorpel en aan de twee zijposten, zo zal de HEERE de deur voorbijgaan, en den verderver niet toelaten in uw huizen te komen om te slaan.
23 For the Lord will pass through to smite the Egyptians; and when He sees the blood on the lintel and on the two doorposts, the Lord will pass over the door and will not allow the destroyer to come in to your houses to smite you.
27 Zo zult gij zeggen: Dit is den HEERE een paasoffer, Die voor de huizen der kinderen Israels voorbijging in Egypte, toen Hij de Egyptenaren sloeg, en onze huizen bevrijdde! Toen boog zich het volk en neigde zich.
27 you shall say, ‘It is a Passover sacrifice to the Lord who passed over the houses of the sons of Israel in Egypt when He smote the Egyptians, but spared our homes.’” And the people bowed low and worshiped.
29 En het geschiedde ter middernacht, dat de HEERE al de eerstgeborenen in Egypteland sloeg, van den eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op den eerstgeborene van de gevangene, die in het gevangenhuis was, en alle eerstgeborenen der beesten.
29 Now it came about at midnight that the Lord struck all the firstborn in the land of Egypt, from the firstborn of Pharaoh who sat on his throne to the firstborn of the captive who was in the dungeon, and all the firstborn of cattle.
30 En Farao stond op bij nacht, hij en al zijn knechten, en al de Egyptenaars; en er was een groot geschrei in Egypte; want er was geen huis, waarin niet een dode was.
30 Pharaoh arose in the night, he and all his servants and all the Egyptians, and there was a great cry in Egypt, for there was no home where there was not someone dead.
31 Toen riep hij Mozes en Aaron in den nacht, en zeide: Maakt u op, trekt uit het midden van mijn volk, zo gijlieden als de kinderen van Israel; en gaat heen, dient den HEERE, gelijk gijlieden gesproken hebt.
31 Then he called for Moses and Aaron at night and said, “Rise up, get out from among my people, both you and the sons of Israel; and go, worship the Lord, as you have said.
35 De kinderen Israels nu hadden gedaan naar het woord van Mozes, en hadden van de Egyptenaren geeist zilveren vaten, en gouden vaten, en klederen.
35 Now the sons of Israel had done according to the word of Moses, for they had requested from the Egyptians articles of silver and articles of gold, and clothing;
39 En zij bakten van het deeg, dat zij uit Egypte gebracht hadden, ongezuurde koeken; want het was niet gedesemd; overmits zij uit Egypte uitgedreven werden, zodat zij niet vertoeven konden, noch ook tering voor zich bereiden.
39 They baked the dough which they had brought out of Egypt into cakes of unleavened bread. For it had not become leavened, since they were driven out of Egypt and could not delay, nor had they prepared any provisions for themselves.
42 Dezen nacht zal men den HEERE op het vlijtigst houden, omdat Hij hen uit Egypteland geleid heeft; deze is de nacht des HEEREN, die op het vlijtigst moet gehouden worden, van al de kinderen Israels, onder hun geslachten.
42 It is a night to be observed for the Lord for having brought them out from the land of Egypt; this night is for the Lord, to be observed by all the sons of Israel throughout their generations.
48 Als nu een vreemdeling bij u verkeert, en den HEERE het pascha houden zal, dat alles, wat mannelijk is, bij hem besneden worde, en dan kome hij daartoe, om dat te houden, en hij zal wezen als een ingeborene des lands; maar geen onbesnedene zal daarvan eten.
48 But if a stranger sojourns with you, and celebrates the Passover to the Lord, let all his males be circumcised, and then let him come near to celebrate it; and he shall be like a native of the land. But no uncircumcised person may eat of it.