3 Verder zeide Mozes tot het volk: Gedenkt aan dezen zelfden dag, op welken gijlieden uit Egypte, uit het diensthuis, gegaan zijt; want de HEERE heeft u door een sterke hand van hier uitgevoerd; daarom zal het gedesemde niet gegeten worden.
3 Moses said to the people, “Remember this day in which you went out from Egypt, from the house of slavery; for by a powerful hand the Lord brought you out from this place. And nothing leavened shall be eaten.
5 En het zal geschieden, als u de HEERE zal gebracht hebben in het land der Kanaanieten, en der Hethieten, en der Amorieten, en der Hevieten, en der Jebusieten, hetwelk Hij uw vaderen gezworen heeft u te geven, een land vloeiende van melk en honig; zo zult gij dezen dienst houden in deze maand.
5 It shall be when the Lord brings you to the land of the Canaanite, the Hittite, the Amorite, the Hivite and the Jebusite, which He swore to your fathers to give you, a land flowing with milk and honey, that you shall observe this rite in this month.
7 Zeven dagen zullen ongezuurde broden gegeten worden, en het gedesemde zal bij u niet gezien worden, ja, er zal geen zuurdeeg bij u gezien worden, in al uw palen.
7 Unleavened bread shall be eaten throughout the seven days; and nothing leavened shall be seen among you, nor shall any leaven be seen among you in all your borders.
9 En het zal u zijn tot een teken op uw hand, en tot een gedachtenis tussen uw ogen, opdat de wet des HEEREN in uw mond zij, omdat u de HEERE door een sterke hand uit Egypte uitgevoerd heeft.
9 And it shall serve as a sign to you on your hand, and as a reminder on your forehead, that the law of the Lord may be in your mouth; for with a powerful hand the Lord brought you out of Egypt.
12 Zo zult gij tot den HEERE doen overgaan alles, wat de baarmoeder opent; ook alles, wat de baarmoeder opent van de vrucht der beesten, die gij hebben zult; de mannetjes zullen des HEEREN zijn.
12 you shall devote to the Lord the first offspring of every womb, and the first offspring of every beast that you own; the males belong to the Lord.
13 Doch al wat de baarmoeder der ezelin opent, zult gij lossen met een lam; wanneer gij het nu niet lost, zo zult gij het den nek breken; maar alle eerstgeborenen des mensen onder uw zonen zult gij lossen.
13 But every first offspring of a donkey you shall redeem with a lamb, but if you do not redeem it, then you shall break its neck; and every firstborn of man among your sons you shall redeem.
14 Wanneer het geschieden zal, dat uw zoon u morgen zal vragen, zeggende: Wat is dat? zo zult gij tot hem zeggen: De HEERE heeft ons door een sterke hand uit Egypte, uit het diensthuis, uitgevoerd.
14 And it shall be when your son asks you in time to come, saying, ‘What is this?’ then you shall say to him, ‘With a powerful hand the Lord brought us out of Egypt, from the house of slavery.
15 Want het geschiedde, toen Farao zich verhardde ons te laten trekken, zo doodde de HEERE alle eerstgeborenen in Egypteland, van des mensen eerstgeborene af, tot den eerstgeborene der beesten; daarom offer ik den HEERE de mannetjes van alles, wat de baarmoeder opent; doch alle eerstgeborenen mijner zonen los ik.
15 It came about, when Pharaoh was stubborn about letting us go, that the Lord killed every firstborn in the land of Egypt, both the firstborn of man and the firstborn of beast. Therefore, I sacrifice to the Lord the males, the first offspring of every womb, but every firstborn of my sons I redeem.’
17 En het is geschied, toen Farao het volk had laten trekken, zo leidde hen God niet op den weg van het land der Filistijnen, hoewel die nader was; want God zeide: Dat het den volke niet rouwe, als zij den strijd zien zouden, en wederkeren naar Egypte.
17 Now when Pharaoh had let the people go, God did not lead them by the way of the land of the Philistines, even though it was near; for God said, “The people might change their minds when they see war, and return to Egypt.”
19 En Mozes nam de beenderen van Jozef met zich; want hij had met een zwaren eed de kinderen Israels bezworen, zeggende: God zal ulieden voorzeker bezoeken; voert dan mijn beenderen met ulieden op van hier!
19 Moses took the bones of Joseph with him, for he had made the sons of Israel solemnly swear, saying, “God will surely take care of you, and you shall carry my bones from here with you.”
21 En de HEERE toog voor hun aangezicht, des daags in een wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en des nachts in een vuurkolom, dat Hij hen lichtte, om voort te gaan dag en nacht.
21 The Lord was going before them in a pillar of cloud by day to lead them on the way, and in a pillar of fire by night to give them light, that they might travel by day and by night.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org