3 Dat de rivier van vorsen zal krielen, die zullen opkomen, en in uw huis komen, en in uw slaapkamer, ja, op uw bed; ook in de huizen uwer knechten, en op uw volk, en in uw bakovens, en in uw baktroggen.
3 The Nile will swarm with frogs, which will come up and go into your house and into your bedroom and on your bed, and into the houses of your servants and on your people, and into your ovens and into your kneading bowls.
5 Verder zeide de HEERE tot Mozes: Zeg tot Aaron: Strek uw hand uit met uw staf, over de stromen, en over de rivieren, en over de poelen; en doe vorsen opkomen over Egypteland.
5 Then the Lord said to Moses, “Say to Aaron, ‘Stretch out your hand with your staff over the rivers, over the streams and over the pools, and make frogs come up on the land of Egypt.’”
8 En Farao riep Mozes en Aaron, en zeide: Bidt vuriglijk tot den HEERE, dat Hij de vorsen van mij en van mijn volk wegneme; zo zal ik het volk trekken laten, dat zij den HEERE offeren.
8 Then Pharaoh called for Moses and Aaron and said, “Entreat the Lord that He remove the frogs from me and from my people; and I will let the people go, that they may sacrifice to the Lord.”
9 Doch Mozes zeide tot Farao: Heb de eer boven mij! Tegen wanneer zal ik voor u, en voor uw knechten, en voor uw volk, vuriglijk bidden, om deze vorsen van u en van uw huizen te verdelgen, dat zij alleen in de rivier overblijven?
9 Moses said to Pharaoh, “The honor is yours to tell me: when shall I entreat for you and your servants and your people, that the frogs be destroyed from you and your houses, that they may be left only in the Nile?”
16 Verder zeide de HEERE tot Mozes: Zeg tot Aaron: Strek uw staf uit, en sla het stof der aarde, dat het tot luizen worde, in het ganse Egypteland.
16 Then the Lord said to Moses, “Say to Aaron, ‘Stretch out your staff and strike the dust of the earth, that it may become gnats through all the land of Egypt.’”
17 En zij deden alzo; want Aaron strekte zijn hand uit met zijn staf, en sloeg het stof der aarde, en er werden vele luizen aan de mensen, en aan het vee; al het stof der aarde werd luizen, in het ganse Egypteland.
17 They did so; and Aaron stretched out his hand with his staff, and struck the dust of the earth, and there were gnats on man and beast. All the dust of the earth became gnats through all the land of Egypt.
19 Toen zeiden de tovenaars tot Farao: Dit is Gods vinger! Doch Farao's hart verstijfde, zodat hij naar hen niet hoorde, gelijk de HEERE gesproken had.
19 Then the magicians said to Pharaoh, “This is the finger of God.” But Pharaoh’s heart was hardened, and he did not listen to them, as the Lord had said.
20 Verder zeide de HEERE tot Mozes: Maak u morgen vroeg op, en stel u voor Farao's aangezicht; zie, hij zal aan het water uitgaan, en zeg tot hem: Zo zegt de HEERE: Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen;
20 Now the Lord said to Moses, “Rise early in the morning and present yourself before Pharaoh, as he comes out to the water, and say to him, ‘Thus says the Lord, “Let My people go, that they may serve Me.
21 Want zo gij Mijn volk niet laat trekken, zie, zo zal Ik een vermenging van ongedierte zenden op u, en op uw knechten, en op uw volk, en in uw huizen; alzo dat de huizen der Egyptenaren met deze vermenging zullen vervuld worden, en ook het aardrijk, waarop zij zijn.
21 For if you do not let My people go, behold, I will send swarms of flies on you and on your servants and on your people and into your houses; and the houses of the Egyptians will be full of swarms of flies, and also the ground on which they dwell.
22 En Ik zal te dien dage het land Gosen, waarin Mijn volk woont, afzonderen, dat daar geen vermenging van ongedierte zij, opdat gij weet, dat Ik, de HEERE, in het midden dezes lands ben.
22 But on that day I will set apart the land of Goshen, where My people are living, so that no swarms of flies will be there, in order that you may know that I, the Lord, am in the midst of the land.
24 En de HEERE deed alzo; en er kwam een zware vermenging van ongedierte in het huis van Farao, en in de huizen van zijn knechten, en over het ganse Egypteland; het land werd verdorven van deze vermenging.
24 Then the Lord did so. And there came great swarms of flies into the house of Pharaoh and the houses of his servants and the land was laid waste because of the swarms of flies in all the land of Egypt.
26 Mozes dan zeide: Het is niet recht, dat men alzo doe; want wij zouden der Egyptenaren gruwel den HEERE, onzen God, mogen offeren; zie, indien wij der Egyptenaren gruwel voor hun ogen offerden, zouden zij ons niet stenigen?
26 But Moses said, “It is not right to do so, for we will sacrifice to the Lord our God what is an abomination to the Egyptians. If we sacrifice what is an abomination to the Egyptians before their eyes, will they not then stone us?
28 Toen zeide Farao: Ik zal u trekken laten, dat gijlieden den HEERE, uwen God, offert in de woestijn; alleen, dat gijlieden in het gaan geenszins te verre trekt! Bidt vuriglijk voor mij.
28 Pharaoh said, “I will let you go, that you may sacrifice to the Lord your God in the wilderness; only you shall not go very far away. Make supplication for me.”
29 Mozes nu zeide: Zie, ik ga van u, en zal tot den HEERE vuriglijk bidden, dat deze vermenging van ongedierte van Farao, van zijn knechten, en van zijn volk morgen wegwijke! Alleen, dat Farao niet meer bedriegelijk handele, dit volk niet latende gaan, om den HEERE te offeren.
29 Then Moses said, “Behold, I am going out from you, and I shall make supplication to the Lord that the swarms of flies may depart from Pharaoh, from his servants, and from his people tomorrow; only do not let Pharaoh deal deceitfully again in not letting the people go to sacrifice to the Lord.”