9 En zij stelden hem in gesloten bewaring met haken, opdat zij hem brachten tot den koning van Babel; zij brachten hem in vestingen, opdat zijn stem niet meer gehoord wierde op de bergen Israels.
9 ‘They put him in a cage with hooksAnd brought him to the king of Babylon;They brought him in hunting netsSo that his voice would be heard no moreOn the mountains of Israel.
11 En hij had sterke roeden tot scepteren der heersers, en de stam van elke roede werd hoog tussen de dichte takken; en hij werd gezien door zijn hoogte, met de menigte zijner takken.
11 ‘And it had strong branches fit for scepters of rulers,And its height was raised above the cloudsSo that it was seen in its height with the mass of its branches.
12 Maar hij werd door grimmigheid uitgerukt, en ter aarde geworpen, en de oostenwind heeft zijn vrucht verdroogd; zijn sterke roeden zijn afgebroken en zijn verdroogd; het vuur heeft ze verteerd.
12 ‘But it was plucked up in fury;It was cast down to the ground;And the east wind dried up its fruit.Its strong branch was torn offSo that it withered;The fire consumed it.
14 Daartoe is een vuur uitgegaan uit een roede zijner ranken, dat zijn vrucht verteerd heeft; zodat aan hem geen sterke roede is tot een scepter, om te heersen. Dit is een weeklage, en is tot een weeklage geworden.
14 ‘And fire has gone out from its branch;It has consumed its shoots and fruit,So that there is not in it a strong branch,A scepter to rule.’”This is a lamentation, and has become a lamentation.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org