1 Verder, hef gij een weeklage op over de vorsten van Israel,

1 “As for you, take up a lamentation for the princes of Israel

2 En zeg: Wat was uw moeder? Een leeuwin, onder de leeuwen nederliggende; zij bracht haar welpen op in het midden der jonge leeuwen.

2 and say,‘What was your mother?A lioness among lions!She lay down among young lions,She reared her cubs.

3 Zij toog nu een van haar welpen op; het werd een jonge leeuw, die leerde roof te roven, hij at mensen op.

3 ‘When she brought up one of her cubs,He became a lion,And he learned to tear his prey;He devoured men.

4 Dit hoorden de volken van hem, hij werd gegrepen in hun groeve; en zij brachten hem met haken naar Egypteland.

4 ‘Then nations heard about him;He was captured in their pit,And they brought him with hooksTo the land of Egypt.

5 Zij nu ziende, dat zij in hope was geweest, doch haar verwachting verloren was, zo nam zij een ander van haar welpen, hetwelk zij tot een jongen leeuw stelde.

5 ‘When she saw, as she waited,That her hope was lost,She took another of her cubsAnd made him a young lion.

6 Deze wandelde steeds onder de leeuwen, werd een jonge leeuw, en leerde roof te roven, hij at mensen op.

6 ‘And he walked about among the lions;He became a young lion,He learned to tear his prey;He devoured men.

7 Hij bekende zijn weduwen, en hij verwoestte hun steden; zodat het land en zijn volheid ontzet werd van de stem zijner brulling.

7 ‘He destroyed their fortified towersAnd laid waste their cities;And the land and its fullness were appalledBecause of the sound of his roaring.

8 Toen begaven zich de volken tegen hem rondom uit de landschappen, en zij spreidden hun net over hem uit; in hun groeve werd hij gegrepen.

8 ‘Then nations set against himOn every side from their provinces,And they spread their net over him;He was captured in their pit.

9 En zij stelden hem in gesloten bewaring met haken, opdat zij hem brachten tot den koning van Babel; zij brachten hem in vestingen, opdat zijn stem niet meer gehoord wierde op de bergen Israels.

9 ‘They put him in a cage with hooksAnd brought him to the king of Babylon;They brought him in hunting netsSo that his voice would be heard no moreOn the mountains of Israel.

10 Uw moeder was als een wijnstok in uw stilheid, geplant bij wateren; hij was vruchtbaar en vol ranken vanwege vele wateren.

10 ‘Your mother was like a vine in your vineyard,Planted by the waters;It was fruitful and full of branchesBecause of abundant waters.

11 En hij had sterke roeden tot scepteren der heersers, en de stam van elke roede werd hoog tussen de dichte takken; en hij werd gezien door zijn hoogte, met de menigte zijner takken.

11 ‘And it had strong branches fit for scepters of rulers,And its height was raised above the cloudsSo that it was seen in its height with the mass of its branches.

12 Maar hij werd door grimmigheid uitgerukt, en ter aarde geworpen, en de oostenwind heeft zijn vrucht verdroogd; zijn sterke roeden zijn afgebroken en zijn verdroogd; het vuur heeft ze verteerd.

12 ‘But it was plucked up in fury;It was cast down to the ground;And the east wind dried up its fruit.Its strong branch was torn offSo that it withered;The fire consumed it.

13 En nu is hij geplant in een woestijn, in een dor en dorstig land.

13 ‘And now it is planted in the wilderness,In a dry and thirsty land.

14 Daartoe is een vuur uitgegaan uit een roede zijner ranken, dat zijn vrucht verteerd heeft; zodat aan hem geen sterke roede is tot een scepter, om te heersen. Dit is een weeklage, en is tot een weeklage geworden.

14 ‘And fire has gone out from its branch;It has consumed its shoots and fruit,So that there is not in it a strong branch,A scepter to rule.’”This is a lamentation, and has become a lamentation.

Public domain

New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org