2 Mensenkind! hef een klaaglied op over Farao, den koning van Egypte, en zeg tot hem: Gij waart een jongen leeuw onder de heidenen gelijk; en gij waart als een zeedraak in de zeeen, en braakt voort in uw rivieren, en beroerdet het water met uw voeten, en vermodderdet hunlieder rivieren.
2 “Son of man, take up a lamentation over Pharaoh king of Egypt and say to him,‘You compared yourself to a young lion of the nations,Yet you are like the monster in the seas;And you burst forth in your riversAnd muddied the waters with your feetAnd fouled their rivers.’”
4 Dan zal Ik u laten op het land, Ik zal u henenwerpen op het open veld; en Ik zal al het gevogelte des hemels op u doen wonen, en het gedierte der ganse aarde van u verzadigen.
4 “I will leave you on the land;I will cast you on the open field.And I will cause all the birds of the heavens to dwell on you,And I will satisfy the beasts of the whole earth with you.
7 En als Ik u zal uitblussen, zal Ik den hemel bedekken, en zijn sterren zwart maken; Ik zal de zon met wolken bedekken, en de maan zal haar licht niet laten lichten.
7 “And when I extinguish you,I will cover the heavens and darken their stars;I will cover the sun with a cloudAnd the moon will not give its light.
10 En Ik zal maken, dat zich vele volken over u ontzetten, en hun koningen zullen de haren over u te berge staan, als Ik Mijn zwaard zal zwaaien voor hun aangezichten; en zij zullen elk ogenblik sidderen, een ieder voor zijn ziel, ten dage uws vals.
10 I will make many peoples appalled at you, and their kings will be horribly afraid of you when I brandish My sword before them; and they will tremble every moment, every man for his own life, on the day of your fall.”
12 Ik zal uw menigte vellen door de zwaarden der helden, die al te zamen de tirannigste der heidenen zijn; die zullen de hovaardij van Egypte verstoren, en haar ganse menigte zal verdelgd worden.
12 By the swords of the mighty ones I will cause your hordes to fall; all of them are tyrants of the nations,And they will devastate the pride of Egypt,And all its hordes will be destroyed.
15 Als Ik Egypteland zal hebben gesteld tot een verwoesting, en het land van zijn volheid zal woest zijn geworden, als Ik geslagen zal hebben allen, die daarin wonen; alzo zullen zij weten, dat Ik de HEERE ben.
15 “When I make the land of Egypt a desolation,And the land is destitute of that which filled it,When I smite all those who live in it,Then they shall know that I am the Lord.
16 Dat is het klaaglied, en dat zullen zij klagelijk zingen; de dochteren der heidenen zullen het klagelijk zingen; zij zullen het klagelijk zingen over Egypte en over haar ganse menigte, spreekt de Heere HEERE.
16 This is a lamentation and they shall chant it. The daughters of the nations shall chant it. Over Egypt and over all her hordes they shall chant it,” declares the Lord God.
18 Mensenkind! weeklaag over de menigte van Egypte, en doe ze nederdalen, (haar en de dochteren der prachtige heidenen) in de onderste plaatsen der aarde, bij degenen, die in den kuil zijn nedergedaald.
18 “Son of man, wail for the hordes of Egypt and bring it down, her and the daughters of the powerful nations, to the nether world, with those who go down to the pit;
21 De machtigste der helden zullen hem, met zijn helpers, toespreken, uit het midden der hel; zij zijn nedergedaald, de onbesnedenen liggen er, verslagen van het zwaard;
21 The strong among the mighty ones shall speak of him and his helpers from the midst of Sheol, ‘They have gone down, they lie still, the uncircumcised, slain by the sword.’
23 Welker graven gesteld zijn in de zijden des kuils, en haar hoop is rondom haar graf; zij zijn allen verslagen, gevallen door het zwaard, die een schrik gaven in het land der levenden.
23 whose graves are set in the remotest parts of the pit and her company is round about her grave. All of them are slain, fallen by the sword, who spread terror in the land of the living.
24 Daar is Elam met haar ganse menigte rondom haar graf; zij zijn allen verslagen, de gevallenen door het zwaard, die onbesneden zijn nedergedaald tot de onderste plaatsen der aarde, die hun schrik hadden gegeven in het land der levenden; nu dragen zij hun schande met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald.
24 “Elam is there and all her hordes around her grave; all of them slain, fallen by the sword, who went down uncircumcised to the lower parts of the earth, who instilled their terror in the land of the living and bore their disgrace with those who went down to the pit.
25 In het midden der verslagenen hebben zij haar een legerstede gesteld onder haar ganse menigte, rondom hem zijn haar graven; zij zijn allen onbesneden, verslagenen van het zwaard, omdat een schrik van hen gegeven is in het land der levenden; nu dragen zij hun schande met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald; hij is geleid in het midden der verslagenen.
25 They have made a bed for her among the slain with all her hordes. Her graves are around it, they are all uncircumcised, slain by the sword (although their terror was instilled in the land of the living), and they bore their disgrace with those who go down to the pit; they were put in the midst of the slain.
26 Daar is Mesech, en Tubal, met haar ganse menigte; rondom hem zijn haar graven; zij zijn allen onbesneden, verslagenen van het zwaard, omdat zij hun schrik gegeven hebben in het land der levenden.
26 “Meshech, Tubal and all their hordes are there; their graves surround them. All of them were slain by the sword uncircumcised, though they instilled their terror in the land of the living.
27 Maar zij liggen niet met de helden, die onder de onbesnedenen gevallen zijn; die ter helle zijn nedergedaald met hun krijgswapenen, en welker zwaarden men gelegd heeft onder hun hoofden; welker ongerechtigheid nochtans op hun beenderen is, omdat der helden schrik in het land der levenden geweest is.
27 Nor do they lie beside the fallen heroes of the uncircumcised, who went down to Sheol with their weapons of war and whose swords were laid under their heads; but the punishment for their iniquity rested on their bones, though the terror of these heroes was once in the land of the living.
29 Daar is Edom, haar koningen en al haar vorsten, die met hunlieder macht gelegd zijn bij de verslagenen van het zwaard; diezelve liggen met de onbesnedenen en met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald.
29 “There also is Edom, its kings and all its princes, who for all their might are laid with those slain by the sword; they will lie with the uncircumcised and with those who go down to the pit.
30 Daar zijn de geweldigen van het Noorden, zij allen, en alle Sidoniers, die met de verslagenen zijn nedergedaald, beschaamd zijnde vanwege hun schrik, die uit hun macht voortkwam, en zij liggen onbesneden bij de verslagenen van het zwaard, en dragen hun schande met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald.
30 “There also are the chiefs of the north, all of them, and all the Sidonians, who in spite of the terror resulting from their might, in shame went down with the slain. So they lay down uncircumcised with those slain by the sword and bore their disgrace with those who go down to the pit.
31 Farao zal henlieden zien, en zich troosten over zijn ganse menigte; de verslagenen van het zwaard van Farao en zijn ganse heir, spreekt de Heere HEERE.
31 “These Pharaoh will see, and he will be comforted for all his hordes slain by the sword, even Pharaoh and all his army,” declares the Lord God.
32 Want Ik heb ook Mijn schrik gegeven in het land der levenden; dies zal hij gelegd worden in het midden der onbesnedenen bij de verslagenen van het zwaard, Farao en zijn ganse menigte, spreekt de Heere HEERE.
32 “Though I instilled a terror of him in the land of the living, yet he will be made to lie down among the uncircumcised along with those slain by the sword, even Pharaoh and all his hordes,” declares the Lord God.