Parallel Verses

Dutch Staten Vertaling

En Hij zeide tot mij: Mensenkind, ziet gij wel, wat zij doen, de grote gruwelen, die het huis Israels hier doet, opdat Ik van Mijn heiligdom verre wegga? Doch gij zult nog wederom grote gruwelen zien.

New American Standard Bible

And He said to me, "Son of man, do you see what they are doing, the great abominations which the house of Israel are committing here, so that I would be far from My sanctuary? But yet you will see still greater abominations."

Kruisreferenties

Ezechiël 5:11

Daarom zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE (omdat gij Mijn heiligdom verontreinigd hebt met al uw verfoeiselen, en met al uw gruwelen), zo Ik ook niet daarom u verminderen, en Mijn oog u niet verschonen zal, en Ik ook niet zal sparen!

Ezechiël 8:9

Toen zeide Hij tot mij: Ga in, en zie de boze gruwelen, die zij hier doen.

Ezechiël 10:19

En de cherubs hieven hun vleugelen op, en verhieven zich van de aarde omhoog voor mijn ogen, als zij uitgingen; en de raderen waren tegenover hen; en elkeen stond aan de deur der Oostpoort van het huis des HEEREN; en de heerlijkheid des Gods Israels was van boven over hen.

Deuteronomium 31:16-18

En de HEERE zeide tot Mozes: Zie, gij zult slapen met uw vaderen; en dit volk zal opstaan, en nahoereren de goden der vreemden van dat land, waar het naar toe gaat, in het midden van hetzelve; en het zal Mij verlaten en vernietigen Mijn verbond, dat Ik met hetzelve gemaakt heb.

2 Koningen 23:4-6

En de koning gebood den hogepriester Hilkia, en den priesteren der tweede ordening, en den dorpelbewaarders, dat zij uit den tempel des HEEREN alle gereedschap, dat voor Baal, en voor het beeld van het bos, en voor al het heir des hemels gemaakt was, uitbrengen zouden; en hij verbrandde dat buiten Jeruzalem in de velden van Kidron, en liet het stof daarvan naar Beth-El dragen.

2 Kronieken 36:14-17

Ook maakten alle oversten der priesteren, en het volk, der overtredingen zeer veel, naar alle gruwelen der heidenen; en zij verontreinigden het huis des HEEREN, dat Hij geheiligd had te Jeruzalem.

Psalmen 78:60

Dies verliet Hij den tabernakel te Silo, de tent, die Hij tot een woning gesteld had onder de mensen.

Spreuken 5:14

Ik ben bijna in alle kwaad geweest, in het midden der gemeente en der vergadering!

Jeremia 3:6

Voorts zeide de HEERE tot mij, in de dagen van den koning Josia: Hebt gij gezien, wat de afgekeerde Israel gedaan heeft? Zij ging henen op allen hogen berg, en tot onder allen groenen boom, en hoereerde aldaar.

Jeremia 7:17

Ziet gij niet, wat zij doen in de steden van Juda, en op de straten van Jeruzalem?

Jeremia 7:30

Want de kinderen van Juda hebben gedaan, dat kwaad is in Mijn ogen, spreekt de HEERE; zij hebben hun verfoeiselen gesteld in het huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, om dat te verontreinigen.

Jeremia 23:11

Want beiden, profeten en priesters, zijn huichelaars; zelfs in Mijn huis vind Ik hun boosheid, spreekt de HEERE.

Jeremia 26:6

Zo zal Ik dit huis stellen als Silo, en deze stad zal Ik stellen tot een vloek allen volken der aarde.

Jeremia 32:34

Maar zij hebben hun verfoeiselen gesteld in het huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, om dat te verontreinigen.

Klaagliederen 2:6-7

Vau. En Hij heeft Zijn hut met geweld afgerukt, als een hof, Hij heeft Zijn vergaderplaats verdorven; de HEERE heeft in Sion doen vergeten den hoogtijd en den sabbat, en Hij heeft in de gramschap Zijns toorns den koning en den priester smadelijk verworpen.

Ezechiël 7:20-22

En Hij heeft de schoonheid Zijns sieraads ter overtreffelijkheid gezet; maar zij hebben daarin beelden hunner gruwelen en hunner verfoeiselen gemaakt; daarom heb Ik dat hun tot onreinigheid gesteld.

Ezechiël 8:11-12

En zeventig mannen uit de oudsten van het huis Israels, met Jaazanja, den zoon van Safan, staande in het midden van hen, stonden voor hun aangezichten; en een ieder had zijn rookvat in zijn hand, en een overvloedige wolk des reukwerks ging op.

Ezechiël 8:14

En Hij bracht mij tot de deur der poort van het huis des HEEREN, die naar het noorden is, en ziet, daar zaten vrouwen, bewenende den Thammuz.

Ezechiël 8:16-17

En Hij bracht mij tot het binnenste voorhof van het huis des HEEREN; en ziet, aan de deur van den tempel des HEEREN, tussen het voorhuis en tussen het altaar, waren omtrent vijf en twintig mannen; hun achterste leden waren naar den tempel des HEEREN, en hun aangezichten naar het oosten, en deze bogen zich neder naar het oosten voor de zon.

Ezechiël 11:22

Toen hieven de cherubs hun vleugelen op, en de raderen tegenover hen; en de heerlijkheid des Gods van Israel was over hen van boven.

Ezechiël 23:38-39

Nog hebben zij Mij dit gedaan; zij hebben Mijn heiligdom ten zelven dage verontreinigd, en Mijn sabbatten ontheiligd.

Public domain

New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org