2 En ziet, zes mannen kwamen van den weg der Hoge poort, die gekeerd is naar het noorden, en elkeen met zijn verpletterend wapen in zijn hand; en een man in het midden van hen was met linnen bekleed, en een schrijvers-inktkoker was aan zijn lenden; en zij kwamen in, en stonden bij het koperen altaar.
2 Behold, six men came from the direction of the upper gate which faces north, each with his shattering weapon in his hand; and among them was a certain man clothed in linen with a writing case at his loins. And they went in and stood beside the bronze altar.
3 En de heerlijkheid des Gods van Israel hief zich op van den cherub, waarop Hij was, tot den dorpel van het huis; en Hij riep tot den man, die met linnen bekleed was, die de schrijvers-inktkoker aan zijn lenden had.
3 Then the glory of the God of Israel went up from the cherub on which it had been, to the threshold of the temple. And He called to the man clothed in linen at whose loins was the writing case.
4 En de HEERE zeide tot hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden, die zuchten en uitroepen over al deze gruwelen, die in het midden derzelve gedaan worden.
4 The Lord said to him, “Go through the midst of the city, even through the midst of Jerusalem, and put a mark on the foreheads of the men who sigh and groan over all the abominations which are being committed in its midst.”
6 Doodt ouden, jongelingen en maagden, en kinderkens en vrouwen, tot verdervens toe; maar genaakt aan niemand, op denwelken het teken is, en begint van Mijn heiligdom. En zij begonnen van de oude mannen, die voor het huis waren.
6 Utterly slay old men, young men, maidens, little children, and women, but do not touch any man on whom is the mark; and you shall start from My sanctuary.” So they started with the elders who were before the temple.
7 En Hij zeide tot hen: Verontreinigt het huis, en vervult de voorhoven met verslagenen; gaat henen uit. En zij gingen henen uit, en zij sloegen in de stad.
7 And He said to them, “Defile the temple and fill the courts with the slain. Go out!” Thus they went out and struck down the people in the city.
8 Het geschiedde nu, als zij hen geslagen hadden, en ik overgebleven was, dat ik op mijn aangezicht viel, en riep, en zeide: Ach, Heere HEERE, zult Gij al het overblijfsel van Israel verderven, met Uw grimmigheid uit te gieten over Jeruzalem?
8 As they were striking the people and I alone was left, I fell on my face and cried out saying, “Alas, Lord God! Are You destroying the whole remnant of Israel by pouring out Your wrath on Jerusalem?”
9 Toen zeide Hij tot mij: De ongerechtigheid van het huis van Israel en van Juda is gans zeer groot, en het land is met bloed vervuld, en de stad is vol van afwijking; want zij zeggen: De HEERE heeft het land verlaten, en de HEERE ziet niet.
9 Then He said to me, “The iniquity of the house of Israel and Judah is very, very great, and the land is filled with blood and the city is full of perversion; for they say, ‘The Lord has forsaken the land, and the Lord does not see!’
11 En ziet, de man, die met linnen bekleed was, aan wiens lenden de inktkoker was, bracht bescheid weder, zeggende: Ik heb gedaan, gelijk als Gij mij geboden hadt.
11 Then behold, the man clothed in linen at whose loins was the writing case reported, saying, “I have done just as You have commanded me.”