Genesis 16:12
En hij zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen.
Genesis 25:18
En zij woonden van Havila tot Sur toe, hetwelk tegenover Egypte is, daar gij gaat naar Assur; hij heeft zich nedergeslagen voor het aangezicht van al zijn broederen.
Job 39:5-8
Zult gij de maanden tellen, die zij vervullen, en weet gij den tijd van haar baren?
Genesis 21:20
En God was met den jongen; en hij werd groot, en hij woonde in de woestijn, en werd een boogschutter.
Genesis 27:40
En op uw zwaard zult gij leven, en zult uw broeder dienen; doch het zal geschieden, als gij heersen zult, dan zult gij zijn juk van uw hals afrukken.
Job 11:12
Dan zal een verstandeloos man kloekzinnig worden; hoewel de mens als het veulen eens woudezels geboren is.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd