Genesis 2:24

Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten, en zijn vrouw aankleven; en zij zullen tot een vlees zijn.

Psalmen 45:10

Hoor, o Dochter! en zie, en neig uw oor; en vergeet uw volk en uws vaders huis.

Mattheüs 19:3-9

En de Farizeen kwamen tot Hem, verzoekende Hem, en zeggende tot Hem: Is het een mens geoorloofd zijn vrouw te verlaten, om allerlei oorzaak?

1 Corinthiërs 6:16-17

Of weet gij niet, dat die de hoer aanhangt, een lichaam met haar is? Want die twee, zegt Hij, zullen tot een vlees wezen.

Markus 10:6-12

Maar van het begin der schepping heeft ze God man en vrouw gemaakt.

1 Corinthiërs 7:10-11

Doch den getrouwden gebiede niet ik, maar de Heere, dat de vrouw van den man niet scheide.

Efeziërs 5:28-31

Alzo zijn de mannen schuldig hun eigen vrouwen lief te hebben, gelijk hun eigen lichamen. Die zijn eigen vrouw liefheeft, die heeft zichzelven lief.

1 Petrus 3:1-7

Desgelijks gij vrouwen, zijt uw eigenen mannen onderdanig; opdat ook, zo enigen den Woorde ongehoorzaam zijn, zij door den wandel der vrouwen zonder Woord mogen gewonnen worden;

Spreuken 31:10

Aleph. Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de robijnen.

Maleachi 2:14-16

Gij nu zegt: Waarom? Daarom dat de HEERE een Getuige geweest is, tussen u en tussen de huisvrouw uwer jeugd, met dewelke gij trouwelooslijk handelt; daar zij toch uw gezellin, en de huisvrouw uws verbonds is.

1 Corinthiërs 7:2-4

Maar om der hoererijen wil zal een iegelijk man zijn eigen vrouw hebben, en een iegelijke vrouw zal haar eigen man hebben.

Genesis 24:58-59

En zij riepen Rebekka, en zeiden tot haar: Zult gij met deze man trekken? En zij antwoordde: Ik zal trekken.

Genesis 31:14-15

Toen antwoordden Rachel en Lea, en zeiden tot hem: Is er nog voor ons een deel of erfenis, in het huis onzes vaders?

Leviticus 22:12-13

Maar als des priesters dochter een vreemden man zal toebehoren, zij zal van het hefoffer der heilige dingen niet eten.

Deuteronomium 4:4

Gij daarentegen, die den HEERE, uw God, aanhingt, gij zijt heden allen levende.

Deuteronomium 10:20

Den HEERE, uw God, zult gij vrezen; Hem zult gij dienen, en Hem zult gij aanhangen, en bij Zijn Naam zweren.

Jozua 23:8

Maar den HEERE, uw God, zult gij aanhangen, gelijk als gij tot op dezen dag gedaan hebt.

Spreuken 12:4

Een kloeke huisvrouw is een kroon haars heren; maar die beschaamt maakt, is als verrotting in zijn beenderen.

Handelingen 11:23

Dewelke, daar gekomen zijnde, en de genade Gods ziende, werd verblijd, en vermaande hen allen, dat zij met een voornemen des harten bij den Heere zouden blijven.

Romeinen 7:2

Want een vrouw, die onder den man staat, is aan den levenden man verbonden door de wet; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrijgemaakt van de wet des mans.

1 Timotheüs 5:14

Ik wil dan, dat de jonge weduwen huwelijken, kinderen telen, het huis regeren, geen oorzaak van lastering aan de wederpartij geven.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd