Parallel Verses
Dutch Staten Vertaling
En hij zeide: Zijt gij mijn zoon Ezau zelf? En hij zeide: Ik ben het!
New American Standard Bible
And he said, "Are you really my son Esau?" And he said, "I am."
Kruisreferenties
1 Samuël 21:2
En David zeide tot den priester Achimelech: De koning heeft mij een zaak bevolen, en zeide tot mij: Laat niemand iets van de zaak weten, om dewelke ik u gezonden heb, en die ik u geboden heb; den jongelingen nu heb ik de plaats van zulk een te kennen te kennen gegeven.
1 Samuël 21:13
Daarom veranderde hij zijn gelaat voor hun ogen, en hij maakte zichzelven gek onder hun handen; en hij bekrabbelde de deuren der poort, en hij liet zijn zever in zijn baard aflopen.
1 Samuël 27:10
Als Achis zeide: Waar zijt gijlieden heden ingevallen? zo zeide David: Tegen het zuiden van Juda, en tegen het zuiden der Jerahmeelieten, en tegen het zuiden der Kenieten.
2 Samuël 14:5
En de koning zeide tot haar: Wat is u? En zij zeide: Zekerlijk, ik ben een weduwvrouw, en mijn man is gestorven.
Job 13:7-8
Zult gij voor God onrecht spreken, en zult gij voor Hem bedriegerij spreken?
Job 15:5
Want uw mond leert uw ongerechtigheid, en gij hebt de tong der arglistigen verkoren.
Spreuken 12:19
Een waarachtige lip zal bevestigd worden in eeuwigheid; maar een valse tong is maar voor een ogenblik.
Spreuken 12:22
Valse lippen zijn den HEERE een gruwel; maar die trouwelijk handelen, zijn Zijn welgevallen.
Spreuken 30:8
Ijdelheid en leugentaal doe verre van mij; armoede of rijkdom geef mij niet; voed mij met het brood mijns bescheiden deels;
Zacharia 8:16
Dit zijn de dingen, die gij doen zult: spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; oordeelt de waarheid en een oordeel des vredes in uw poorten.
Romeinen 3:7-8
Want indien de waarheid Gods door mijn leugen overvloediger is geworden, tot Zijn heerlijkheid, wat word ik ook nog als een zondaar geoordeeld?
Efeziërs 4:25
Daarom legt af de leugen, en spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; want wij zijn elkanders leden.
Colossenzen 3:9
Liegt niet tegen elkander, dewijl gij uitgedaan hebt den ouden mens met zijn werken,
Vers Info
Context Lezingen
23 Doch hij kende hem niet, omdat zijn handen harig waren, gelijk zijns broeders Ezau's handen; en hij zegende hem. 24 En hij zeide: Zijt gij mijn zoon Ezau zelf? En hij zeide: Ik ben het! 25 Toen zeide hij: Stel het nabij mij, dat ik van het wildbraad mijns zoons ete, opdat mijn ziel u zegene. En hij stelde het nabij hem, en hij at; hij bracht hem ook wijn, en hij dronk.