2 Dit zijn Jakobs geschiedenissen. Jozef, zijnde een zoon van zeventien jaren, weidde de kudde met zijn broeders (en hij was een jongeling), met de zonen van Bilha, en de zonen van Zilpa, zijns vaders vrouwen; en Jozef bracht hun kwaad gerucht tot hun vader.
2 These are the records of the generations of Jacob.Joseph, when seventeen years of age, was pasturing the flock with his brothers while he was still a youth, along with the sons of Bilhah and the sons of Zilpah, his father’s wives. And Joseph brought back a bad report about them to their father.
7 En ziet, wij waren schoven bindende in het midden des velds; en ziet, mijn schoof stond op, en bleef ook staande; en ziet, uw schoven kwamen rondom, en bogen zich neder voor mijn schoof.
7 for behold, we were binding sheaves in the field, and lo, my sheaf rose up and also stood erect; and behold, your sheaves gathered around and bowed down to my sheaf.”
8 Toen zeiden zijn broeders tot hem: Zult gij dan ganselijk over ons regeren: zult gij dan ganselijk over ons heersen? Zo haatten zij hem nog te meer, om zijn dromen en om zijn woorden.
8 Then his brothers said to him, “Are you actually going to reign over us? Or are you really going to rule over us?” So they hated him even more for his dreams and for his words.
9 En hij droomde nog een anderen droom, en verhaalde dien aan zijn broederen; en hij zeide: Ziet, ik heb nog een droom gedroomd, en ziet, de zon, en de maan en elf sterren bogen zich voor mij neder.
9 Now he had still another dream, and related it to his brothers, and said, “Lo, I have had still another dream; and behold, the sun and the moon and eleven stars were bowing down to me.”
10 En als hij het aan zijn vader en aan zijn broederen verhaalde, bestrafte hem zijn vader, en zeide tot hem: Wat is dit voor een droom, dien gij gedroomd hebt; zullen wij dan ganselijk komen, ik, en uw moeder, en uw broeders, om ons voor u ter aarde te buigen?
10 He related it to his father and to his brothers; and his father rebuked him and said to him, “What is this dream that you have had? Shall I and your mother and your brothers actually come to bow ourselves down before you to the ground?”
14 En hij zeide tot hem: Ga toch heen, zie naar den welstand van uw broederen, en naar den welstand van de kudde, en breng mij een woord wederom. Zo zond hij hem uit het dal Hebron, en hij kwam te Sichem.
14 Then he said to him, “Go now and see about the welfare of your brothers and the welfare of the flock, and bring word back to me.” So he sent him from the valley of Hebron, and he came to Shechem.
17 Zo zeide die man: Zij zijn van hier gereisd; want ik hoorde hen zeggen: Laat ons naar Dothan gaan. Jozef dan ging zijn broederen na, en vond hen te Dothan.
17 Then the man said, “They have moved from here; for I heard them say, ‘Let us go to Dothan.’” So Joseph went after his brothers and found them at Dothan.
20 Nu komt dan, en laat ons hem doodslaan, en hem in een dezer kuilen werpen; en wij zullen zeggen: een boos dier heeft hem opgegeten; zo zullen wij zien, wat van zijn dromen worden zal.
20 Now then, come and let us kill him and throw him into one of the pits; and we will say, ‘A wild beast devoured him.’ Then let us see what will become of his dreams!”
22 Ook zeide Ruben tot hen: Vergiet geen bloed; werpt hem in dezen kuil die in de woestijn is, en legt de hand niet aan hem; opdat hij hem uit hun hand verloste, om hem tot zijn vader weder te brengen.
22 Reuben further said to them, “Shed no blood. Throw him into this pit that is in the wilderness, but do not lay hands on him”—that he might rescue him out of their hands, to restore him to his father.
25 Daarna zaten zij neder om brood te eten, en hieven hun ogen op, en zagen, en ziet, een reisgezelschap van Ismaelieten kwam uit Gilead; en hun kemelen droegen specerijen en balsem, en mirre, reizende, om dat af te brengen naar Egypte.
25 Then they sat down to eat a meal. And as they raised their eyes and looked, behold, a caravan of Ishmaelites was coming from Gilead, with their camels bearing aromatic gum and balm and myrrh, on their way to bring them down to Egypt.
27 Komt, en laat ons hem aan deze Ismaelieten verkopen, en onze hand zij niet aan hem; want hij is onze broeder, ons vlees, en zijn broederen hoorden hem.
27 Come and let us sell him to the Ishmaelites and not lay our hands on him, for he is our brother, our own flesh.” And his brothers listened to him.
28 Als nu de Midianietische kooplieden voorbijtogen, zo trokken en hieven zij Jozef op uit den kuil, en verkochten Jozef aan deze Ismaelieten voor twintig zilverlingen; die brachten Jozef naar Egypte.
28 Then some Midianite traders passed by, so they pulled him up and lifted Joseph out of the pit, and sold him to the Ishmaelites for twenty shekels of silver. Thus they brought Joseph into Egypt.
32 En zij zonden den veelvervigen rok, en deden hem tot hun vader brengen, en zeiden: Dezen hebben wij gevonden; beken toch, of deze uws zoons rok zij, of niet.
32 and they sent the varicolored tunic and brought it to their father and said, “We found this; please examine it to see whether it is your son’s tunic or not.”
35 En al zijn zonen, en al zijn dochteren maakten zich op, om hem te troosten; maar hij weigerde zich te laten troosten, en zeide: Want ik zal, rouw bedrijvende, tot mijn zoon in het graf nederdalen. Alzo beweende hem zijn vader.
35 Then all his sons and all his daughters arose to comfort him, but he refused to be comforted. And he said, “Surely I will go down to Sheol in mourning for my son.” So his father wept for him.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org