1 Jozef nu werd naar Egypte afgevoerd; en Potifar, een hoveling van Farao, een overste der trawanten, een Egyptisch man, kocht hem uit de hand der Ismaelieten, die hem derwaarts afgevoerd hadden.
1 Now Joseph had been taken down to Egypt; and Potiphar, an Egyptian officer of Pharaoh, the captain of the bodyguard, bought him from the Ishmaelites, who had taken him down there.
5 En het geschiedde van toen af, dat hij hem over zijn huis, en over al wat het zijne was, gesteld had, dat de HEERE des Egyptenaars huis zegende, om Jozefs wil; ja, de zegen des HEEREN was in alles, wat hij had, in het huis en in het veld.
5 It came about that from the time he made him overseer in his house and over all that he owned, the Lord blessed the Egyptian’s house on account of Joseph; thus the Lord’s blessing was upon all that he owned, in the house and in the field.
6 En hij liet alles, wat hij had, in Jozefs hand, zodat hij met hem van geen ding kennis had, behalve van het brood, dat hij at. En Jozef was schoon van gedaante, en schoon van aangezicht.
6 So he left everything he owned in Joseph’s charge; and with him there he did not concern himself with anything except the food which he ate.Now Joseph was handsome in form and appearance.
8 Maar hij weigerde het, en zeide tot de huisvrouw zijns heren: Zie, mijn heer heeft geen kennis met mij, wat er in het huis is; en al wat hij heeft, dat heeft hij in mijn hand gegeven.
8 But he refused and said to his master’s wife, “Behold, with me here, my master does not concern himself with anything in the house, and he has put all that he owns in my charge.
9 Niemand is groter in dit huis dan ik, en hij heeft voor mij niets onthouden, dan u, daarin dat gij zijn huisvrouw zijt; hoe zoude ik dan dit een zo groot kwaad doen, en zondigen tegen God!
9 There is no one greater in this house than I, and he has withheld nothing from me except you, because you are his wife. How then could I do this great evil and sin against God?”
14 Zo riep zij de lieden van haar huis, en sprak tot hen, zeggende: Ziet, hij heeft ons den Hebreeuwsen man ingebracht, om met ons te spotten; hij is tot mij gekomen, om bij mij te liggen, en ik heb geroepen met luider stem;
14 she called to the men of her household and said to them, “See, he has brought in a Hebrew to us to make sport of us; he came in to me to lie with me, and I screamed.
19 En het geschiedde, als zijn heer de woorden zijner huisvrouw hoorde, die zij tot hem sprak, zeggende: Naar deze zelfde woorden heeft mij uw knecht gedaan, zo ontstak zijn toorn.
19 Now when his master heard the words of his wife, which she spoke to him, saying, “This is what your slave did to me,” his anger burned.
23 De overste van het gevangenhuis zag gans op geen ding, dat in zijn hand was, overmits dat de HEERE met hem was; en wat hij deed, dat deed de HEERE wel gedijen.
23 The chief jailer did not supervise anything under Joseph’s charge because the Lord was with him; and whatever he did, the Lord made to prosper.