Genesis 49:21

Nafthali is een losgelaten hinde; hij geeft schone woorden.

Deuteronomium 33:23

En van Nafthali zeide hij: O Nafthali! wees verzadigd van de goedgunstigheid, en vol van den zegen des HEEREN; bezit erfelijk het westen en het zuiden.

Genesis 30:8

Toen zeide Rachel: Ik heb worstelingen Gods met mijn zuster geworsteld; ook heb ik de overhand gehad; en zij noemde zijn naam Nafthali.

Genesis 46:24

En de zonen van Nafthali: Jahzeel, en Guni, en Jezer, en Sillem.

Jozua 19:32-39

Het zesde lot ging uit voor de kinderen van Nafthali, voor de kinderen van Nafthali, naar hun huisgezinnen.

Richteren 4:6

En zij zond heen en riep Barak, den zoon van Abinoam, van Kedes-Nafthali; en zij zeide tot hem: Heeft de HEERE, de God Israels, niet geboden: Ga heen en trek op den berg Thabor, en neem met u tien duizend man, van de kinderen van Nafthali, en van de kinderen van Zebulon?

Richteren 4:10

Toen riep Barak Zebulon en Nafthali bijeen te Kedes, en hij toog op, op zijn voeten, met tien duizend man; ook toog Debora met hem op.

Richteren 5:18

Zebulon, het is een volk, dat zijn ziel versmaad heeft, insgelijks Nafthali, op de hoogten des velds.

Psalmen 18:33-34

Hij maakt mijn voeten gelijk als der hinden, en Hij stelt mij op mijn hoogten.

Mattheüs 4:15-16

Het land Zebulon en het land Nafthali aan den weg der zee over de Jordaan, Galilea der volken;

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain