Zeide Paulus tot den hoofdman en tot de krijgsknechten: Indien dezen in het schip niet blijven, gij kunt niet behouden worden.

Want Hij zal Zijn engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uw wegen.

Want Ik weet de gedachten, die Ik over u denk, spreekt de HEERE, gedachten des vredes, en niet des kwaads, dat Ik u geve het einde en de verwachting.

Dan zullen de heidenen, die in de plaatsen rondom u zullen overgelaten zijn, weten, dat Ik, de HEERE, de verstoorde plaatsen bebouw, en het verwoeste beplant. Ik, de HEERE, heb het gesproken en zal het doen.

En Maria zeide tot den engel: Hoe zal dat wezen, dewijl ik geen man bekenne?

En hij leidde Hem naar Jeruzalem, en stelde Hem op de tinne des tempels, en zeide tot Hem: Indien Gij de Zoon Gods zijt, werp Uzelven van hier nederwaarts;

Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.

Doch de hoofdman geloofde meer den stuurman en den schipper, dan hetgeen van Paulus gezegd werd.

En als men langen tijd zonder eten geweest was, toen stond Paulus op in het midden van hen, en zeide: O mannen, men behoorde mij wel gehoor gegeven te hebben, en van Kreta niet afgevaren te zijn, en dezen hinder en deze schade verhoed te hebben;

De raadslag nu der krijgslieden was, dat zij de gevangenen zouden doden, opdat niemand, ontzwommen zijnde, zoude ontvlieden.

Maar wij zijn schuldig altijd God te danken over u, broeders, die van den Heere bemind zijt, dat u God van den beginne verkoren heeft tot zaligheid, in heiligmaking des Geestes, en geloof der waarheid;

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain

Alle Vertalingen
Dutch Staten Vertaling