Handelingen 3:7

En hem grijpende bij de rechterhand richtte hij hem op, en terstond werden zijn voeten en enkelen vast.

Markus 1:31

En Hij, tot haar gaande, vatte haar hand, en richtte haar op; en terstond verliet haar de koorts, en zij diende henlieden.

Markus 5:41

En Hij vatte de hand des kinds, en zeide tot haar: Talitha kumi! hetwelk is, zijnde overgezet: Gij dochtertje (Ik zeg u), sta op.

Markus 9:27

En Jezus, hem bij de hand grijpende, richtte hem op; en hij stond op.

Lukas 13:13

En Hij legde de handen op haar; en zij werd terstond weder recht, en verheerlijkte God.

Handelingen 9:41

En hij gaf haar de hand, en richtte haar op, en de heiligen en de weduwen geroepen hebbende, stelde hij haar levend voor hen.

Treasury of Scripture Knowledge did not add

Public domain