Handelingen 6:2
En de twaalven riepen de menigte der discipelen tot zich, en zeiden: Het is niet behoorlijk, dat wij het Woord Gods nalaten, en de tafelen dienen.
Exodus 18:17-26
Doch de schoonvader van Mozes zeide tot hem: De zaak is niet goed, die gij doet.
Numberi 11:11-13
En Mozes zeide tot de HEERE: Waarom hebt Gij aan Uw knecht kwalijk gedaan, en waarom heb ik geen genade in Uw ogen gevonden, dat Gij den last van dit ganse volk op mij legt?
Deuteronomium 1:9-14
En ik sprak ter zelfder tijd tot u, zeggende: Ik alleen zal u niet kunnen dragen.
Nehemia 6:3
En ik zond boden tot hen, om te zeggen: Ik doe een groot werk, zodat ik niet zal kunnen afkomen; waarom zou dit werk ophouden, terwijl ik het zou nalaten, en tot ulieden afkomen?
Handelingen 4:19
Maar Petrus en Johannes, antwoordende, zeiden tot hen: Oordeelt gij, of het recht is voor God, ulieden meer te horen dan God.
Handelingen 21:22
Wat is er dan te doen? Het is gans nodig, dat de menigte samenkome; want zij zullen horen, dat gij gekomen zijt.
Handelingen 25:27
Want het dunkt mij tegen rede, een gevangene te zenden, en niet ook de beschuldigingen, die tegen hem zijn, te kennen te geven.
2 Timotheüs 2:4
Niemand, die in de krijg dient, wordt ingewikkeld in de handelingen des leeftochts, opdat hij dien moge behagen, die hem tot den krijg aangenomen heeft.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd