3 En gij zoudt aanzien dengene, die de sierlijke kleding draagt, en tot hem zeggen: Zit gij hier op een eerlijke plaats; en zoudt zeggen tot den arme: Sta gij daar; of: Zit hier onder mijn voetbank;
3 and you pay special attention to the one who is wearing the fine clothes, and say, “You sit here in a good place,” and you say to the poor man, “You stand over there, or sit down by my footstool,”
5 Hoort, mijn geliefde broeders, heeft God niet uitverkoren de armen dezer wereld, om rijk te zijn in het geloof, en erfgenamen des Koninkrijks, hetwelk Hij belooft dengenen, die Hem liefhebben?
5 Listen, my beloved brethren: did not God choose the poor of this world to be rich in faith and heirs of the kingdom which He promised to those who love Him?
11 Want Die gezegd heeft: Gij zult geen overspel doen, Die heeft ook gezegd: Gij zult niet doden. Indien gij nu geen overspel zult doen, maar zult doden, zo zijt gij een overtreder der wet geworden.
11 For He who said, “Do not commit adultery,” also said, “Do not commit murder.” Now if you do not commit adultery, but do commit murder, you have become a transgressor of the law.
16 En iemand van u tot hen zou zeggen: Gaat henen in vrede, wordt warm, en wordt verzadigd; en gijlieden zoudt hun niet geven de nooddruftigheden des lichaams, wat nuttigheid is dat?
16 and one of you says to them, “Go in peace, be warmed and be filled,” and yet you do not give them what is necessary for their body, what use is that?
23 En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Abraham geloofde God, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend, en hij is een vriend van God genaamd geweest.
23 and the Scripture was fulfilled which says, “And Abraham believed God, and it was reckoned to him as righteousness,” and he was called the friend of God.