Jeremia 14:6
En de woudezels staan op de hoge plaatsen, zij scheppen den wind gelijk de draken; hun ogen versmachten, omdat er geen kruid is.
Jeremia 2:24
Zij is een woudezelin, gewend in de woestijn, naar den lust harer ziel schept zij den wind, wie zou haar ontmoeting afkeren? Allen, die haar zoeken, zullen niet moede worden, in haar maand zullen zij haar vinden.
Job 39:5-6
Zult gij de maanden tellen, die zij vervullen, en weet gij den tijd van haar baren?
Joël 1:18
O, hoe zucht het vee, de runderkudden zijn bedwelmd, want zij hebben geen weide, ook zijn de schaapskudden verwoest.
1 Samuël 14:29
Toen zeide Jonathan: Mijn vader heeft het land beroerd; zie toch, hoe mijn ogen verlicht zijn, omdat ik een weinig van dezen honig gesmaakt heb;
Klaagliederen 4:17
Ain. Nog bezweken ons onze ogen, ziende naar onze ijdele hulp; wij gaapten met ons gapen op een volk, dat niet kon verlossen.
Klaagliederen 5:17
Daarom is ons hart mat, om deze dingen zijn onze ogen duister geworden.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd