Jeremia 23:33

Wanneer dan dit volk, of een profeet, of priester u vragen zal, zeggende: Wat is des HEEREN last? Zo zult gij tot hen zeggen: Wat last? Dat Ik ulieden verlaten zal, spreekt de HEERE.

Maleachi 1:1

De last van het woord des HEEREN tot Israel, door den dienst van Maleachi.

Jesaja 13:1

De last van Babel, dien Jesaja, de zoon van Amoz, gezien heeft.

Jeremia 12:7

Ik heb Mijn huis verlaten, Ik heb Mijn erfenis laten varen; Ik heb de beminde Mijner ziel in de hand harer vijanden gegeven.

Nahum 1:1

De last van Nineve. Het boek des gezichts van Nahum, den Elkosiet.

Habakuk 1:1

De last, welken Habakuk, de profeet, gezien heeft.

Deuteronomium 31:17-18

Zo zal Mijn toorn te dien dage tegen hetzelve ontsteken, en Ik zal hen verlaten, en Mijn aangezicht van hen verbergen, dat zij ter spijze zijn, en vele kwaden en benauwdheden zullen het treffen; dat het te dien dage zal zeggen: Hebben mij deze kwaden niet getroffen, omdat mijn God in het midden van mij niet is?

Deuteronomium 32:19-20

Als het de HEERE zag, zo versmaadde Hij hen, uit toornigheid tegen zijn zonen en zijn dochteren.

2 Kronieken 15:2

En hij ging uit, Asa tegen, en hij zeide tot hem: Hoort mij, Asa, en gans Juda, en Benjamin! De HEERE is met ulieden, terwijl gij met Hem zijt; en zo gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden; maar zo gij Hem verlaat, Hij zal u verlaten.

Psalmen 78:59-60

God hoorde het en werd verbolgen, en versmaadde Israel zeer.

Jesaja 14:28

In het jaar, toen de koning Achaz stierf, geschiedde deze last.

Jeremia 17:15

Ziet, zij zeggen tot mij: Waar is het woord des HEEREN? Laat het nu komen!

Jeremia 20:7-8

HEERE! Gij hebt mij overreed, en ik ben overreed geworden; Gij zijt mij te sterk geweest, en hebt overmocht; ik ben den gansen dag tot een belachen, een ieder van hen bespot mij.

Jeremia 23:39-40

Daarom, ziet, Ik zal u ook ganselijk vergeten, en u, mitsgaders de stad, die Ik u en uw vaderen gegeven heb, van Mijn aangezicht laten varen.

Hosea 9:12

Ofschoon zij hun kinderen mochten groot maken, Ik zal er hen toch van beroven, dat zij onder de mensen niet zullen zijn; want ook, wee hun, als Ik van hen zal geweken zijn!

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd