Jeremia 32:34
Maar zij hebben hun verfoeiselen gesteld in het huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, om dat te verontreinigen.
Jeremia 7:30
Want de kinderen van Juda hebben gedaan, dat kwaad is in Mijn ogen, spreekt de HEERE; zij hebben hun verfoeiselen gesteld in het huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, om dat te verontreinigen.
2 Koningen 21:4-7
En hij bouwde altaren in het huis des HEEREN, waarvan de HEERE gezegd had: te Jeruzalem zal Ik Mijn Naam zetten.
Jeremia 23:11
Want beiden, profeten en priesters, zijn huichelaars; zelfs in Mijn huis vind Ik hun boosheid, spreekt de HEERE.
2 Koningen 23:6
Hij bracht ook het beeld van het bos uit het huis des HEEREN weg, buiten Jeruzalem, tot de beek Kidron, en verbrandde het aan de beek Kidron, en vergruisde het tot stof; en hij wierp het stof daarvan op de graven der kinderen des volks.
2 Kronieken 33:4-7
En bouwde altaren in het huis des HEEREN, van hetwelk de HEERE gezegd had: Te Jeruzalem zal Mijn Naam zijn tot in eeuwigheid.
2 Kronieken 33:15
En hij nam de vreemde goden en die gelijkenis uit het huis des HEEREN weg, mitsgaders al de altaren, die hij gebouwd had op den berg van het huis des HEEREN, en te Jeruzalem; en hij wierp ze buiten de stad.
Ezechiël 8:5-16
En Hij zeide tot mij: Mensenkind, hef nu uw ogen op naar den weg van het noorden; en ik hief mijn ogen op naar den weg van het noorden, en ziet, tegen het noorden aan de poort van het altaar was dit beeld der ijvering, in den ingang.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd