2 Verkondigt onder de heidenen, en doet horen, en werpt een banier op, laat horen, verbergt het niet; zegt: Babel is ingenomen, Bel is beschaamd, Merodach is verpletterd, haar afgoden zijn beschaamd, haar drekgoden zijn verpletterd!
2 “Declare and proclaim among the nations.Proclaim it and lift up a standard.Do not conceal it but say,‘Babylon has been captured,Bel has been put to shame, Marduk has been shattered;Her images have been put to shame, her idols have been shattered.’
3 Want een volk komt tegen haar op van het noorden; dat zal haar land zetten in verwoesting, dat er geen inwoner in zal zijn; van de mensen aan tot de beesten toe zijn zij weggezworven, doorgegaan!
3 For a nation has come up against her out of the north; it will make her land an object of horror, and there will be no inhabitant in it. Both man and beast have wandered off, they have gone away!
4 In dezelve dagen en ter zelver tijd, spreekt de HEERE, zullen de kinderen Israels komen, zij en de kinderen van Juda te zamen; wandelende en wenende zullen zij henengaan, en den HEERE, hun God, zoeken.
4 “In those days and at that time,” declares the Lord, “the sons of Israel will come, both they and the sons of Judah as well; they will go along weeping as they go, and it will be the Lord their God they will seek.
5 Zij zullen naar Sion vragen; op den weg herwaarts zullen hun aangezichten zijn; zij zullen komen en den HEERE toegevoegd worden, met een eeuwig verbond, dat niet zal worden vergeten.
5 They will ask for the way to Zion, turning their faces in its direction; they will come that they may join themselves to the Lord in an everlasting covenant that will not be forgotten.
6 Mijn volk waren verloren schapen, hun herders hadden hen verleid, zij hadden hen gevoerd naar de bergen, zij gingen van berg tot heuvel, zij vergaten hun legering.
6 “My people have become lost sheep;Their shepherds have led them astray.They have made them turn aside on the mountains;They have gone along from mountain to hillAnd have forgotten their resting place.
7 Allen, die hen vonden, aten hen op, en hun wederpartijders zeiden: Wij zullen geen schuld hebben; daarom dat zij gezondigd hebben tegen den HEERE, in de woning der gerechtigheid, ja, tegen den HEERE, de Verwachting hunner vaderen.
7 “All who came upon them have devoured them;And their adversaries have said, ‘We are not guilty,Inasmuch as they have sinned against the Lord who is the habitation of righteousness,Even the Lord, the hope of their fathers.’
9 Want ziet, Ik zal een verzameling van grote volken uit het land van het noorden verwekken, en tegen Babel opbrengen; die zullen zich tegen haar rusten; van daar zal zij ingenomen worden; hun pijlen zullen zijn als eens kloeken helds, geen zal ledig wederkeren.
9 “For behold, I am going to arouse and bring up against BabylonA horde of great nations from the land of the north,And they will draw up their battle lines against her;From there she will be taken captive.Their arrows will be like an expert warriorWho does not return empty-handed.
11 Omdat gij u verblijd hebt, omdat gij van vreugde hebt opgesprongen, gij plunderaars Mijner erfenis! omdat gij geil geworden zijt als een grazige vaars, en hebt gebriest als de sterke paarden;
11 “Because you are glad, because you are jubilant,O you who pillage My heritage,Because you skip about like a threshing heiferAnd neigh like stallions,
12 Zo is uw moeder zeer beschaamd; die u gebaard heeft, is schaamrood geworden; ziet, zij is geworden de achterste der heidenen, een woestijn, dorheid en wildernis.
12 Your mother will be greatly ashamed,She who gave you birth will be humiliated.Behold, she will be the least of the nations,A wilderness, a parched land and a desert.
13 Vanwege de verbolgenheid des HEEREN zal zij niet bewoond worden, maar zij zal geheel een verwoesting worden; al wie aan Babel voorbijgaat, zal zich ontzetten, en fluiten over al haar plagen.
13 “Because of the indignation of the Lord she will not be inhabited,But she will be completely desolate;Everyone who passes by Babylon will be horrifiedAnd will hiss because of all her wounds.
14 Rust u tegen Babel rondom, gij allen, die den boog spant! schiet in haar, en spaart de pijlen niet; want zij heeft tegen den HEERE gezondigd.
14 “Draw up your battle lines against Babylon on every side,All you who bend the bow;Shoot at her, do not be sparing with your arrows,For she has sinned against the Lord.
15 Juicht over haar rondom, zij heeft haar hand gegeven; haar fondamenten zijn gevallen, haar muren zijn afgebroken; want dat is des HEEREN wraak, wreekt u aan haar, doet haar, gelijk als zij gedaan heeft!
15 “Raise your battle cry against her on every side!She has given herself up, her pillars have fallen,Her walls have been torn down.For this is the vengeance of the Lord:Take vengeance on her;As she has done to others, so do to her.
16 Roeit uit van Babel den zaaier, en dien, die de sikkel handelt in den oogsttijd; laat hen vanwege het verdrukkende zwaard, zich keren, een iegelijk tot zijn volk, en vlieden, een iegelijk naar zijn land.
16 “Cut off the sower from BabylonAnd the one who wields the sickle at the time of harvest;From before the sword of the oppressorThey will each turn back to his own peopleAnd they will each flee to his own land.
17 Israel is een verbijsterd lam, dat de leeuwen verjaagd hebben; de eerste, die hem heeft opgegeten, was de koning van Assur, en deze de laatste, Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft hem de beenderen verbrijzeld.
17 “Israel is a scattered flock, the lions have driven them away. The first one who devoured him was the king of Assyria, and this last one who has broken his bones is Nebuchadnezzar king of Babylon.
18 Daarom, zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Ziet, Ik zal bezoeking doen over den koning van Babel en over zijn land, gelijk als Ik bezoeking gedaan heb over den koning van Assur.
18 Therefore thus says the Lord of hosts, the God of Israel: ‘Behold, I am going to punish the king of Babylon and his land, just as I punished the king of Assyria.
19 En Ik zal Israel weder tot zijn woning brengen, en hij zal weiden op den Karmel en op den Basan; en zijn ziel zal op het gebergte van Efraim en Gilead verzadigd worden.
19 And I will bring Israel back to his pasture and he will graze on Carmel and Bashan, and his desire will be satisfied in the hill country of Ephraim and Gilead.
20 In die dagen en te dier tijd, spreekt de HEERE, zal Israels ongerechtigheid gezocht worden, maar zij zal er niet zijn, en de zonden van Juda, maar zullen niet gevonden worden; want Ik zal ze dengenen vergeven, die Ik zal doen overblijven.
20 In those days and at that time,’ declares the Lord, ‘search will be made for the iniquity of Israel, but there will be none; and for the sins of Judah, but they will not be found; for I will pardon those whom I leave as a remnant.’
21 Tegen het land Merathaim, trek tegen hetzelve op, en tegen de inwoners van Pekod; verwoest en verban achter hen, spreekt de HEERE, en doe naar alles, wat Ik u geboden heb.
21 “Against the land of Merathaim, go up against it,And against the inhabitants of Pekod.Slay and utterly destroy them,” declares the Lord,“And do according to all that I have commanded you.
24 Ik heb u een strik gesteld, dies zijt gij ook gevangen, o Babel! dat gij het niet wist; gij zijt gevonden, en ook gegrepen, omdat gij u tegen den HEERE in strijd gemengd hebt.
24 “I set a snare for you and you were also caught, O Babylon,While you yourself were not aware;You have been found and also seizedBecause you have engaged in conflict with the Lord.”
25 De HEERE heeft Zijn schatkamer opengedaan, en de instrumenten Zijner gramschap voortgebracht; want dat is een werk van den HEERE, den HEERE der heirscharen, in het land der Chaldeen.
25 The Lord has opened His armoryAnd has brought forth the weapons of His indignation,For it is a work of the Lord God of hostsIn the land of the Chaldeans.
28 Er is een stem der gevluchten en ontkomenen uit het land van Babel, om in Sion te verkondigen de wraak des HEEREN, onzes Gods, de wraak Zijns tempels.
28 There is a sound of fugitives and refugees from the land of Babylon,To declare in Zion the vengeance of the Lord our God,Vengeance for His temple.
29 Laat u horen tegen Babel, gij schutters! gij allen, die den boog spant! legert u tegen haar rondom, laat niemand van hen ontkomen; vergeldt haar naar haar werk, doet haar naar alles, wat zij gedaan heeft; want zij heeft trotselijk gehandeld tegen den HEERE, tegen den Heilige Israels.
29 “Summon many against Babylon,All those who bend the bow:Encamp against her on every side,Let there be no escape.Repay her according to her work;According to all that she has done, so do to her;For she has become arrogant against the Lord,Against the Holy One of Israel.
32 Dan zal de trotse aanstoten en vallen, en er zal niemand zijn, die hem opricht; ja, Ik zal een vuur aansteken in zijn steden, dat zal alle plaatsen rondom hem verteren.
32 “The arrogant one will stumble and fallWith no one to raise him up;And I will set fire to his citiesAnd it will devour all his environs.”
33 Zo zegt de HEERE der heirscharen: De kinderen Israels en de kinderen van Juda zijn te zamen verdrukt geweest; en allen, die hen gevangen hadden, hebben hen vast gehouden; zij hebben hen geweigerd los te laten.
33 Thus says the Lord of hosts,“The sons of Israel are oppressed,And the sons of Judah as well;And all who took them captive have held them fast,They have refused to let them go.
34 Maar hun Verlosser is sterk, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; Hij zal hun twist zekerlijk twisten, opdat Hij het land in rust brenge, maar de inwoners van Babel beroere.
34 “Their Redeemer is strong, the Lord of hosts is His name;He will vigorously plead their caseSo that He may bring rest to the earth,But turmoil to the inhabitants of Babylon.
37 Het zwaard zal zijn over zijn paarden en over zijn wagenen, en over den gansen gemengden hoop, die in het midden van hen is, dat zij tot wijven worden; het zwaard zal zijn over haar schatten, dat zij geplunderd worden.
37 “A sword against their horses and against their chariotsAnd against all the foreigners who are in the midst of her,And they will become women!A sword against her treasures, and they will be plundered!
39 Daarom zo zullen de wilde dieren der woestijnen met de wilde dieren der eilanden daarin wonen; ook zullen de jonge struisen daarin wonen; en men zal er geen verblijf meer hebben in eeuwigheid, en zij zal niet bewoond worden van geslacht tot geslacht.
39 “Therefore the desert creatures will live there along with the jackals;The ostriches also will live in it,And it will never again be inhabitedOr dwelt in from generation to generation.
42 Boog en spies zullen zij voeren; wreed zijn zij, en zullen niet barmhartig zijn; hun stem zal bruisen als de zee, en op paarden zullen zij rijden; het is toegerust als een man ten oorlog, tegen u, o dochter van Babel!
42 “They seize their bow and javelin;They are cruel and have no mercy.Their voice roars like the sea;And they ride on horses,Marshalled like a man for the battleAgainst you, O daughter of Babylon.
44 Ziet, gelijk een leeuw van de verheffing der Jordaan, zal hij opkomen tegen de sterke woning; want Ik zal hen in een ogenblik daaruit doen lopen; en wie daartoe verkoren is, dien zal Ik tegen haar bestellen; want wie is Mij gelijk, en wie zou Mij dagvaarden? En wie is de herder, die voor Mijn aangezicht bestaan zou?
44 “Behold, one will come up like a lion from the thicket of the Jordan to a perennially watered pasture; for in an instant I will make them run away from it, and whoever is chosen I will appoint over it. For who is like Me, and who will summon Me into court? And who then is the shepherd who can stand before Me?”
45 Daarom hoort den raadslag des HEEREN, dien Hij over Babel heeft beraadslaagd, en Zijn gedachten, die Hij gedacht heeft over het land der Chaldeen: Zo de geringsten van de kudde hen niet zullen nedertrekken! Zo hij de woning boven hen niet zal verwoesten!
45 Therefore hear the plan of the Lord which He has planned against Babylon, and His purposes which He has purposed against the land of the Chaldeans: surely they will drag them off, even the little ones of the flock; surely He will make their pasture desolate because of them.