Jesaja 11:3

En Zijn rieken zal zijn in de vreze des HEEREN; en Hij zal naar het gezicht Zijner ogen niet richten; Hij zal ook naar het gehoor Zijner oren niet bestraffen.

Johannes 7:24

Oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt een rechtvaardig oordeel.

1 Samuël 16:7

Doch de HEERE zeide tot Samuel: Zie zijn gestalte niet aan, noch de hoogte zijner statuur, want Ik heb hem verworpen; want het is niet gelijk de mens ziet; want de mens ziet aan, wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan.

2 Samuël 14:17

Wijders zeide uw dienstmaagd: Het woord mijns heren, des konings, zij toch tot rust; want gelijk een Engel Gods, alzo is mijn heer de koning, om te horen het goede en het kwade; en de HEERE, uw God, zal met u zijn.

1 Koningen 3:9

Geef dan Uw knecht een verstandig hart, om Uw volk te richten, verstandelijk onderscheidende tussen goed en kwaad; want wie zou dit Uw zwaar volk kunnen richten?

1 Koningen 3:28

En geheel Israel hoorde dat oordeel, dat de koning geoordeeld had, en vreesde voor het aangezicht des konings; want zij zagen, dat de wijsheid Gods in hem was, om recht te doen.

Job 12:11

Zal niet het oor de woorden proeven, gelijk het gehemelte voor zich de spijze smaakt?

Job 34:3

Want het oor proeft de woorden, gelijk het gehemelte de spijze smaakt.

Spreuken 2:5

Dan zult gij de vreze des HEEREN verstaan, en zult de kennis van God vinden.

Spreuken 2:9

Dan zult gij verstaan gerechtigheid, en recht, en billijkheden, en alle goed pad.

Jesaja 33:6

En het zal geschieden, dat de vastigheid uwer tijden, de sterkte van uw behoudenissen zal zijn wijsheid en kennis; de vreze des HEEREN zal zijn schat zijn.

Lukas 2:52

En Jezus nam toe in wijsheid, en in grootte, en in genade bij God en de mensen.

Johannes 2:25

En omdat Hij niet van node had, dat iemand getuigen zou van den mens; want Hij Zelf wist, wat in den mens was.

Johannes 8:15-16

Gij oordeelt naar het vlees; Ik oordeel niemand.

1 Corinthiërs 2:13-15

Dewelke wij ook spreken, niet met woorden, die de menselijke wijsheid leert, maar met woorden, die de Heilige Geest leert, geestelijke dingen met geestelijke samenvoegende.

1 Corinthiërs 4:3-5

Doch mij is voor het minste, dat ik van ulieden geoordeeld worde, of van een menselijk oordeel; ja, ik oordeel ook mijzelven niet.

Filippenzen 1:9-10

En dit bid ik God, dat uw liefde nog meer en meer overvloedig worde in erkentenis en alle gevoelen;

Hebreeën 5:14

Maar der volmaakten is de vaste spijze, die door de gewoonheid de zinnen geoefend hebben, tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd